Apologetiek, een delicate zaak
Het intellectuele debat over het bestaan van God en over de relatie tussen geloof en wetenschap wordt momenteel in tal van publicaties gevoerd. Atheïsten én theïsten bedrijven beiden een apologetiek. Dat maakt het debat ongelooflijk spannend.
De afgelopen jaren was er een hausse aan publicaties rond het thema geloof en wetenschap. Ik noem vooral de belangwekkende trilogie ”Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?” (2005), ”En God beschikte een worm” (2006) en ”Omhoog kijken in platland” (2007). Ze kregen een vervolg in ”Geleerd en gelovig” (2008), een bundel met bijdragen van een groot aantal christen-wetenschappers.De teneur van deze uitgaven was dat geloof en wetenschap niet als conflicterende zaken werden gezien. Opvallend was ook dat de meeste christen-wetenschappers evolutie en schepping moeiteloos wisten te combineren, daarbij gesteund door een niet-letterlijke interpretatie van het Bijbelboek Genesis.
Nieuwe publicaties die in het afgelopen jaar verschenen gaan op hetzelfde spoor. Zo verbindt de Engelse natuurkundige en filosoof Eric Middleton in ”Terug naar platland” (uitg. Boekencentrum) niet alleen schepping en evolutie probleemloos met elkaar (via de big bang), maar voert hij ook het eerste mensenpaar, Adam en Eva, terug op een doorbraak in de evolutionaire ontwikkeling van de homo sapiens. „Het lijkt erop dat God, toen de tijd daarvoor rijp was, een reeds bestaand lid van de homo sapiens-soort heeft geselecteerd en hem op een bepaalde spirituele manier heeft getransformeerd, wat Genesis alleen kan beschrijven als „hem maken naar Gods beeld.””
Ook de bundel ”Hete Hangijzers. Antwoorden op 17 kritische vragen aan het christelijk geloof” (uitg. Buijten & Schipperheijn) verkondigt deze opvattingen. Volgens bioloog en wetenschapsjournalist René Fransen is „op dit moment” de evolutietheorie „de beste beschrijving voor de ontwikkeling van het leven op aarde.” Als christen wilde hij vroeger het creationisme geloven, maar als wetenschapper moest hij concluderen dat het universum miljarden jaren oud is. Als wetenschappers de schepping van God bestuderen, kunnen de resultaten volgens hem nooit een bedreiging vormen voor het geloof.
De Nederlands gereformeerde predikant ds. Jan Mudde bespreekt het gezag van de Heilige Schrift en benadrukt het ”symbolisch-didactische” karakter van Genesis. Dat de Bijbel een weerbarstig en problematisch boek is, pleit niet tegen maar juist voor de Bijbel.
De bundel verkent de thematiek van geloof en wetenschap in al haar verscheidenheid, zoals het gezag van de Bijbel, de eeuwige straf in de hel, het lijden in de wereld, de waarheid van het christelijk geloof ten opzicht van niet-christelijke religies, maar ook kwesties als de Drie-eenheid.
Uiteraard komt ook het bestaan van God aan de orde. God hoeft niet verdedigd te worden, stelt theoloog drs. Reinier Sonneveld. „Apologetiek is pas gezond als God boven de rede blijft. Geloven begint bij God, apologetiek is daar achteraf rationeel, tijdsbepaalde taal aan geven.”
Een dergelijk uitgangspunt is ook te vinden in het prachtig geschreven boek ”Het christendom is zo gek nog niet” van de Indische intellectueel Dinesh D’Souza (uitg. Nieuw Amsterdam). Hij toont aan dat wetenschappelijke ontdekkingen leiden tot de aanname van de schepping van een begin van het universum door een goddelijk wezen en dat wonderen niet conflicteren met de wetenschap. We leven niet meer in een tijd waarin christenen hun belagers de andere wang moeten toekeren, schrijft hij. Atheïsten domineren het publieke domein, het darwinisme is een ideologie geworden. „Het komt er nu eerder op aan om, net als in de evangeliën, de geldwisselaars de tempel uit te jagen.”
Met name het debat over God wordt tegenwoordig fel gevoerd. Atheïsten als Dawkins, Hitchens, Dennet en Harris staan diametraal tegenover Craig, McGrath, Collins, Keller, D’Souza en Plantinga. Onlangs verscheen een herdruk van Bertrand Russels ”Waarom ik geen christen ben” (uitg. Meulenhoff), waarin hij onomwonden zegt dat alle grote godsdiensten zowel onwaar als schadelijk zijn. De geest van jongeren in de groei wordt hierdoor belemmerd en wordt gevuld door „fanatieke vijandigheid.”
Het apologetische debat is heropend, stelt EO-programmamaker drs. Andries Knevel in ”Hete Hangijzers”. Eerlijke apologetiek is voor hem nooit een uit de weg gaan van lastige vragen zonder eigen twijfels te erkennen. Het blijft lastig waar de grens ligt tussen fundamentele en niet-fundamentele geloofsartikelen. Willem Ouweneel laat in zijn boek ”Vijf olifanten in een porseleinkast. Vijf brandende onderwerpen waarover christenen verdeeld zijn” (uitg. Medema) zien welke kwesties christenen verdelen. Dat zijn de ”big five”: schepping versus evolutie, homoseksualiteit, de vrouw in het ambt, de Geestesgaven en de waterdoop; daarnaast de ”small five”: de visie op Israël, de leer van de alverzoening, de leer van de (niet-)verliesbaarheid van het heil, de visie op het occultisme en de visie op de islam.
Ouweneel maakt bij elk thema onderscheid tussen een progressief en conservatief standpunt en probeert waarheidsaspecten van beide standpunten te honoreren. „We moeten ophouden te denken dat die ander zo dwaas en on-Bijbels is als het op het eerste gezicht wel lijkt.” Hij waarschuwt ervoor om snel etiketten over en weer uit te delen, zoals bekrompen en vrijzinnig, on-Bijbelgetrouw en fundamentalistisch.
Apologetiek is een delicate zaak, juist omdat de antwoorden in christelijke hoek niet alleen verschillend zijn, maar soms ook tegenstrijdig. Een beroep doen op de Schrift zorgt kennelijk alleen maar voor meer verdeeldheid. Ouweneel laat bijvoorbeeld zien dat de exegese van Schriftgegevens ten aanzien van de vrouw in het ambt en de Geestesgaven tot tegengestelde conclusies leidt. Wie heeft de juiste exegese? Want daar zal het in dit geval toch op neerkomen.
Apologetiek kan niet meer een verdediging zijn vanuit een bastion van zekerheden. Niet voor niets wordt gesproken van lastige vragen en hete hangijzers. Dat geeft de indruk dat christenwetenschappers stelliger zijn in de richting van atheïsten, dan naar vertegenwoordigers van traditionele visies rond de Schrift, evolutie en de vrouw in het ambt. Dan is er ineens sprake van moeilijke en ‘lastige’ vragen, waarop het antwoord niet eenduidig kan zijn. Dan blijkt dat er ook sprake is van een andere Schriftvisie.
Ligt ook voor christenen het gevaar niet op de loer van een knieval voor de wetenschap? Als moderne atheïsten hun zelfvertrouwen ontlenen aan de wetenschap (D’Souza), mag dit nooit het antwoord van christenen zijn. Dat neemt niet weg dat in het debat over geloof en wetenschap ook de interne verscheidenheid in christelijke kring aan de orde moet komen. Al is het niet zo dat de waarheid ontstaat in de botsing der meningen, zij komt wel aan het licht in het serieus nemen van lastige vragen die uiteenlopende wetenschappers stellen.
Maar apologetiek wordt op den duur wel van binnenuit ondermijnd als het antwoord van christenen op moderne seculieren en atheïsten een tegenstrijdig geluid geeft. Dat geloof en wetenschap niet met elkaar conflicteren, is een algemeen aanvaarde consensus onder christenwetenschappers. De vraag voor de toekomst is alleen hóé die met elkaar verbonden worden.