Jokkende minister hoeft niet altijd op te stappen
Dat het kabinet de Kamer onvoldoende informeerde in de kwestie Irak, blijft voor premier Balkenende zonder politieke gevolgen, verwacht dr. Peter van der Heiden. In zulke kwesties telt het politieke gewicht van de betrokkene zwaarder dan het vergrijp.
Met de brief van het kabinet, het spoeddebat van woensdag en de aankondiging dat een inhoudelijke reactie op het rapport van de commissie-Davids pas in februari te verwachten valt, is de storm in Den Haag in ieder geval tijdelijk weer geluwd. Wat blijft staan zijn de conclusies uit dat rapport, waarvan politiek gezien de belangrijkste is dat het kabinet de Kamer rond de inval in Irak onvoldoende heeft geïnformeerd.In het Nederlandse staatsrecht heeft de volksvertegenwoordiging te allen tijde recht op informatie van het kabinet en is het kabinet verplicht gevraagde inlichtingen te verstrekken. Alleen wanneer het landsbelang in het geding is, mag het kabinet weigeren om informatie te verstrekken.
Dit informatierecht is het fundament onder een van de belangrijkste taken van het parlement: het controleren van de regering. Voor een goede controle is adequate informatie noodzakelijk. Het parlement moet erop kunnen vertrouwen dat het kabinet de Kamer juist en volledig informeert. Het geven van onjuiste of onvolledige inlichtingen geldt dan ook als een politieke hoofdzonde, waarop feitelijk maar één sanctie staat: aftreden.
Tot zover de staatsrechtelijke soep, die in de politieke praktijk echter niet altijd zo heet gegeten wordt als deze wordt opgediend. In het verleden is het inderdaad voorgekomen dat een bewindspersoon na het verstrekken van onvolledige of onjuiste informatie het veld moest ruimen, maar de parlementaire geschiedenis kent ook dienaren van de kroon die hun functie gewoon bleven vervullen nadat was vastgesteld dat zij de Kamer niet op de juiste wijze van inlichtingen hadden voorzien.
Aangeschoten wild
Het meest recente voorbeeld van een om deze reden vertrekkende bewindsman is minister Korthals, die het departement van Justitie bestierde in het tweede paarse kabinet. Na het verschijnen van het rapport van de parlementaire enquêtecommissie over de bouwfraude in december 2002 moest hij het veld ruimen. In een debat voorafgaande aan de parlementaire enquête had Korthals gesteld dat hij niets wist van een schikking rond een fraudezaak bij de bouw van de Schipholtunnel, tijdens de verhoren gaf hij toe wel degelijk op de hoogte te zijn geweest. Daarmee was zijn politieke lot bezegeld.
Ook bij staatssecretaris Linschotens vertrek na de CTSV-affaire in 1996 speelde gebrekkige informatieverschaffing een rol. Linschoten had de publicatie van een hem onwelgevallig rapport vertraagd, waardoor de Kamer onvoldoende was geïnformeerd bij de besluitvorming.
Dat het ook anders kan lopen, bewijst de gang van zaken rond vicepremier Van Aardenne in 1984. De parlementaire enquêtecommissie RSV concludeerde destijds dat Van Aardenne de Kamer niet alleen onjuist, maar zelfs misleidend had ingelicht over een steunbedrag aan het noodlijdende concern. Desondanks mocht hij aanblijven en ging hij de rest van de kabinetsperiode als aangeschoten wild door het politieke leven.
Het onvolledig informeren van de Kamer hoeft dus niet automatisch te leiden tot het vertrek van een bewindspersoon. De belangrijkste overweging om al dan niet tot ontslag over te gaan, lijkt niet te liggen in het gewicht van het vergrijp (Van Aardenne misleidde de Kamer immers moedwillig), maar in de politieke positie van de betreffende politicus. Hoe zwaarder het gewicht, hoe kleiner de kans op aftreden.
Een aangenomen motie van wantrouwen tegen Van Aardenne had zeer waarschijnlijk geleid tot een kabinetscrisis, waarop geen van de coalitiepartijen uit was. En om de coalitiepartijen draait het altijd in zulke kwesties.
Vanuit historisch oogpunt zal premier Balkenende deze crisis dan ook wel overleven. In de naoorlogse parlementaire geschiedenis heeft nog nimmer een minister-president voor een dergelijk vergrijp het veld moeten ruimen.
Het vertrek van Balkenende zou geheid het einde van de coalitie betekenen. Met als resultaat nieuwe verkiezingen, waarvoor gezien de peilingen geen van de regeringspartijen warmloopt.
De auteur is parlementair historicus aan de Radboud Universiteit Nijmegen en freelancejournalist.