Pleidooi voor bijdetijdse klassieke theologie
Het bestaan van een persoonlijke, volmaakte God zou best een belijdenispunt in de moderne theologie kunnen worden, vindt dr. N. W. (Nico) den Bok, de nieuwe hoogleraar dogmatiek aan de Protestantse Theologische Universiteit (PthU) (vestiging Kampen). „Het klimaat hiervoor moeten we niet forceren, maar er is meer ruimte voor een positievere waardering van rationaliteit in de theologie.”
Den Bok (1959) studeerde theologie in Utrecht. Hij promoveerde in 1996 (cum laude) op een studie over het begrip ”persoon” in verband met de drie-eenheid van God. Den Bok was tot voor kort interim-predikant in Bilthoven. Per 1 januari wordt hij de nieuwe dogmaticus in Kampen, als opvolger van dr. Gerrit Neven.Den Bok staat in zijn publicaties bekend als iemand die zich intensief verdiept in de klassieke theologie en de christelijke denkers. Hij publiceerde over Augustinus, voelt zich geïnspireerd door middeleeuwse denkers als Anselmus, Duns Scotus en de mysticus Jan van Ruusbroec en heeft een voorliefde voor de ethische theologie van de negentiende eeuw. „Ik weet dat deze theologie in de vorige eeuw van het toneel verdwenen is, met name door de invloed van het denken van Karl Barth en zijn kritische nadruk op openbaring. Zelf meen ik, dat de ethische theologie de beste Nederlandse opening naar de klassieke theologie biedt.”
Den Boks leeropdracht is dogmatiek, ook wel systematische theologie genoemd. „Dogmatiek is de oude traditionele term die belast is geworden vanwege de associatie met een opgelegde leer. Later is de term systematische theologie in gebruik geraakt, die gekenmerkt is door een breder nadenken over christelijke thema’s, ook met behulp van filosofische middelen. Voor mij is duidelijk geworden dat het klassieke geloof in God, in het bijzonder in Jezus Christus als Gods openbaring in persoon, op een heel aantal beslissende momenten het betere antwoord geeft op moeilijke vragen die over God en mens gesteld kunnen worden.”
Tegen verlichting
”Geloof dat inzicht zoekt”, hét adagium van Augustinus en de middeleeuwen, is ook voor Den Bok het meest inspirerende voorbeeld. „Dat adagium staat tegenover de verlichting, die gebaseerd is op de rede die op zoek is naar het geloof, naar wat je nog kunt geloven. Dat betekent voor mij niet dat je je moet afsluiten voor de vragen die de verlichting ons stelt. Er worden van daaruit zinvolle vragen en argumenten aangereikt die een gefundeerd antwoord vragen, zoals over de goede God en het kwaad in de wereld. In de middeleeuwen zijn daar uitdagende antwoorden op gegeven waarvan we het bestaan vaak niet weten.”
Een vorm van theologie die nu, na de verlichting, veel rationeler wordt aangevoeld dan zij zelf was, is de scholastiek, zo stelt Den Bok. „Vanuit Utrecht is er de afgelopen tien jaar nieuw en veelbelovend licht op de gereformeerde scholastici geworpen. Verschillende studies hebben mijns inziens overtuigend aangetoond, dat zij beslist niet deterministisch zijn en in feite voluit staan in de theologische hoofdtraditie tussen 300 en 1300. Bovendien blijkt hun denken in debat met 17e-eeuwse tijdgenoten vaak verrassend sterker in de schoenen te staan dan dat van bijvoorbeeld Descartes of Spinoza.”
Tegelijk blijven er voor Den Bok grote vragen over. „Het niet-deterministische blijkt vooral voor God gewaarborgd, voor de mens lijkt het toch niet geheel uitgesloten.” Volgens Den Bok volgen de scholastici in hun visie op de betekenis van Jezus’ kruisdood een „niet-klassieke, harde lijn”, die er niet bij Anselmus en zeker niet bij Scotus, maar met name bij de reformatoren in gekomen is. „God móét straffen, en wel met de hoogste straf, aan zondaars of aan iemand in hun plaats. Zijn barmhartigheid is, dat Hij voor het laatste gekozen heeft.”
Opwaardering
Den Bok bepleit een opwaardering van de rationaliteit, ook in het denken over God Zelf. Dit niet tegenover of in plaats van, maar bij de nieuwe waardering voor de ervaring en de zintuiglijkheid, waarmee mensen óók op zoek zijn naar God. „We hebben een tijd gehad dat het hoofdzakelijk om leer en waarheid ging. Toen kwam de felle reactie daarop. Die heeft geleid tot een sterke individualisering en een hulpeloosheid van de rede. Je mag niet rationeel over God denken, vandaar dat veel theologen en predikanten de rede niet meer durven te gebruiken. Ik heb van de zogeheten Utrechtse school een klassieke training meegekregen, gericht op een theologiebeoefening die op zoek was naar waarheid. In onze tijd heeft iedereen zijn eigen waarheid, maar waarheid wil vooral ontdekt worden, niet gecreëerd, en daarvoor is nederigheid nodig.”
De laatste decennia van de vorige eeuw kunnen getypeerd worden aan de hand van de ontwikkeling van H. M. Kuitert. „Diens hele levenswerk was gericht op de afrekening met de traditie, het klassieke protestantse erfgoed. Hij weerspiegelde daarin de ontwikkeling die de westerse cultuur in de laatste twee eeuwen van het klassieke theïsme via deïsme naar atheïsme heeft gevoerd. Het leek echter eind jaren tachtig dat hij alweer als gepasseerd beschouwd werd en dat mensen het besef hadden dat er toch meer van het klassieke erfgoed te behouden was. Dat is een belangrijke nieuwe teneur van de laatste tien, vijftien jaar.”
Meer ruimte
Den Bok hoopt dat er in de theologie meer ruimte komt voor het opnieuw doordenken van de klassieke vragen over God. Als medeorganisator van de Utrechtse Studiedagen heeft hij daarin veel werk verricht.
Het atheïsmedebat is een van de herlevende discussies die volgens hem voorlopig nog wel stof voor de toekomst zullen blijven bieden. „In de Angelsaksische traditie heerst er grote verdeeldheid op dit punt. Er is aan de ene kant een sterk verzet tegen het klassieke Godsbeeld bij overtuigde atheïsten zoals Dawkins. Aan de andere kant, vooral in Amerika, is er een zeer sterke tegenbeweging van christen-filosofen als Plantinga en Wolterstorff. Zij tonen een enorme denkkracht en laten zien hoe je moderne rationele middelen kunt gebruiken om het christelijke erfgoed te verdedigen.”
In de huidige theologische opleiding van de Protestantse Kerk in Nederland zijn volgens Den Bok twee groeiende stromingen zichtbaar: enerzijds een evangelicalisme, met een zekere neiging tot fundamentalisme, anderzijds een postmoderne richting, die herinnering oproept aan de oude vrijzinnigheid. In het blad Wapenveld van deze maand doet Den Bok een genuanceerd pleidooi voor de klassiek-protestantse rechtvaardigingsleer, waarin hij verwijst naar een belangrijke veronderstelling daarvan: het geloof in een volmaakte, persoonlijke God. Dat kan in Kampen de nodige discussiestof oproepen, omdat zijn nieuwe collega ethiek aldaar, prof Frits de Lange, enkele jaren geleden in dagblad Trouw openlijk afstand nam van het geloof in een persoonlijke God.
Den Bok: „Ik ben ervan overtuigd dat wie het persoonlijke karakter van God niet onderschrijft, de kern van het christelijke godsbeeld laat schieten. Maar dat betekent voor mij niet, dat ik intellectuele en existentiële aanvechtingen van dit karakter niet kan begrijpen. En het betekent voor mij dat er alle ruimte blijft voor ervaring en spiritualiteit. Dat brengt mij weer in het gezelschap van Augustinus, Duns Scotus en Pascal, voor wie het hart en de liefde belangrijker zijn dan ons kennen en denken.”