„Vóór de ruiming slacht ik m’n kippetjes”
Kiprestaurant Barnies in Barneveld verkoopt er geen kippenpootje minder om. Vogelpest of niet, Barneveld blijft het gevleugeld gevogelte eten. „De mensen zijn nogal nuchter hier.” Klanten reageren laconiek. „Pas maar op dat je straks niet in slaap valt met dat vleugeltje.” Wrang grapje.
Barnies wacht op betere tijden. Het ”kiplekker restaurant” in hartje ’kiepedarp’ verkoopt momenteel z’n specialiteiten vanuit een blokhut op de parkeerplaats. De nieuwbouw staat in de steigers. De royaal uitgevallen noodbehuizing neemt acht parkeerplekken in beslag. Eind mei moet het nieuwe pand klaar zijn. Op dat moment kan de blokhut weer in de verkoop.
De klandizie lijkt op de eerste werkdag van deze week iets te zijn toegenomen. „Ik kan niet zeggen dat we het minder druk hebben dan vorige week. Het liep juist wel lekker door. Vanochtend om halfelf verkocht ik al twee familiezakken met 24 kippenboutjes”, aldus medewerkster Margaret.
Zij had overigens wel verwacht dat het rustig zou worden. „Maar we hebben ook meer te bieden dan alleen kip.” Barnies is niet bang dat klanten wegblijven. Over het vervoersverbod van pluimvee maken de restaurantmedewerkers zich meer zorgen. „Als de slachterijen geen aanvoer krijgen, moeten wij op een gegeven moment ook nee verkopen”, zegt collega Mariska. Per week verkoopt Barnies zo’n 25 tot 30 kratjes van 20 x 30 x 10 cm. „We hebben voorraad tot het einde van de week.”
Klanten komen van heinde en ver naar Barnies. „Vooral van buiten Barneveld.” Het kiprestaurant krijgt vooral veel klandizie uit Turkse kring, zegt Margaret. De deur zwaait open en twee klanten van Turkse afkomst onderstrepen haar woorden. „We komen speciaal uit Bussum”, vertellen vader en zoon. „We nemen voor de hele familie kip mee. Soms komen opa en oma ook nog eten.” Minimaal twee keer per maand maken de twee Turken de tocht naar Barneveld.
Even later zijgt een medewerker van DigiTurk neer op een van de achttien stoelen in de blokhut. De Turk komt regelrecht uit Almere voor een paar pootjes van Barnies. „Een afstand van zo’n 50 kilometer”, vertelt hij zonder blikken en blozen. Van vogelpest heeft hij nog nooit gehoord. De Bussumers zijn daarentegen redelijk op de hoogte van het nieuws. „We hebben even geaarzeld of we wel zouden gaan.” Het besluit is gevallen. „We eten er geen stukje kip minder om.”
Kippenvanger Van ’t Voort uit Barneveld -„doe maar vier boutjes”- is er niet van overtuigd dat er sprake is van vogelpest. „Als het zo massaal gebeurt, heb ik mijn vraagtekens. Ze hebben in Den Haag gewoon een hekel aan boeren. Op deze manier kunnen ze er mooi weer een stel saneren.” Het argument dat kippen spontaan doodgaan, kan hem niet overtuigen. „Ik vertrouw het niet.”
Boer Bos uit Renswoude -„’t Kraaiedarp”- maakt zich met een paar stukken gebraden Barnies-kip uit de voeten. Vrouwlief wacht in de auto. „Als zij mijn keus niet lust, heb ik lekker veel.” De hobbyboer heeft zo z’n eigen theorieën over de vogelpest. „Zou het niet een aanslag van de terroristen kunnen zijn?” zegt hij serieus. „Het zit op zoveel plaatsen tegelijk.”
Bos staat op de nominatie om te worden geruimd. „Ik heb vijftien kippen en een asielzoeker. Die laatste is bij de buren aan komen lopen. Niemand weet van wie die kip is. Daarom mocht ik ’m zolang hebben. Maar niemand komt ’m ophalen.”
De boer in ruste laat er geen onduidelijkheid over bestaan wat er met zijn kippetjes gaat gebeuren. Hij grijnst breed vanonder z’n platte pet. „Voordat ze komen ruimen, slacht ik alles. Ik laat mijn beestjes toch niet in de sloot gooien?”