Kerk & religie

Koster: bewaker op vele fronten

Een protestantse koster bekleedt geen kerkelijk ambt, maar hij heeft wel een heel aparte positie in de eredienst. Niet weg te denken, toch? En heus niet alleen om het glaasje water (of iets anders, variërend van appelsap tot een geklutst ei met cognac) op de preekstoel klaar te zetten of het psalmbord in orde te maken. Koster – het woord is afgeleid van het Latijnse ”custos”: bewaker. En dat is hij. Op vele fronten.

J. Mastenbroek
17 December 2009 08:12Gewijzigd op 14 November 2020 09:24
De koster heeft een veelzijdig beroep. Foto Den Hertog
De koster heeft een veelzijdig beroep. Foto Den Hertog

De koster heeft een veelzijdig beroep. Hij is immers verantwoordelijk voor de wezenlijke elementen: licht, warmte, water, klokgelui en, niet te vergeten, orde. Daarnaast moet hij over een zekere stijl beschikken.In het grote kerkgebouw van de gereformeerde gemeente van Rotterdam-Centrum moest de koster nogal eens vermanend optreden onder de dienst. Als hij dan naar voren liep (alle kosters zitten achterin) om een jonge kerkganger te vermanen en hij na zo’n bestraffing weer naar zijn plaats terugkeerde, liep hij achteruit. Niet met zijn rug naar het Woord en de Woordverkondiger!

En in de zustergemeente te Rotterdam-Zuid was het traditie dat de koster tijdens de kerkdiensten in jacquet gekleed ging. Er mag best een zekere waardigheid van het kosterschap uitgaan.

Doodgraver

Hoeveel kerkgebouwen er in Nederland nog de functie van godshuis hebben, weet ik niet. Al te vaak zijn er kerken van bestemming veranderd. In supermarkt, woonhuis, sportschool tot en met een bioscoop en café toe. Hoe dan ook, een kerk ‘in functie’ heeft een koster, een kerkbewaarder. Sommigen zijn in fulltimedienst, voor anderen is het een nevenfunctie, nogal eens in combinatie met die van begrafenisondernemer. In vroeger eeuwen was de koster tevens opzichter van het rondom de kerk gesitueerde kerkhof. Daardoor fungeerde hij als doodgraver. Daarnaast was hij ook vaak schoolmeester, voor­lezer en voorzanger. Kortom, een persoon met vele kwaliteiten.

De tijd dat de kosters in de stad Groningen, zoals dat in hun arbeidsovereenkomst was opgenomen, de plicht hadden om de predikanten te wekken, ligt enkele eeuwen achter ons. Wee de koster die dat hanenwerk vergat. ’t Kostte hem een forse boete.

Van koster Ringels in de Grote kerk te Nieuwe Pekela wordt verteld dat hij wel erg breed op de maatschappelijke ladder stond in de dorpsgemeenschap. Hij was boer, kapper, herbergier en hij trad ook nog eens regel­matig op als zanger op bruiloften en partijen. Als voorzanger in de kerk was hij immers de zangkunst in het openbaar wel gewend.

De emolumenten verschilden per stad of dorp. Er waren kosters die een kampje hooiland in vrije pacht ontvingen, zich de peren uit de boomgaard mochten toe-eigenen, de duivenmest uit de kerktoren mochten verkopen of de stompjes kaars na afloop van de dienst mochten houden. Vooral dat laatste was een niet te versmaden bijverdienste. In een grote stadskerk brandden al snel enkele grote kaarsenkronen en ook op de kerkenraadsbanken stonden kandelaars. Menig koster wachtte met spanning op „het woordeken amen.” Hoe eerder de preek was afgelopen, hoe langer de restanten van de kaars.

Kosteressen

In 1891 werd in de gereformeerde gemeente te Meliskerke Jan Peene tot „deurwagter” benoemd. Later werd het dorpelwachter en stokman. Die had tevens tot taak om slapers in de kerk wakker te maken. Ging het kosterschap soms van vader op zoon over, in deze gemeente werd in 1904 Willemien Verhage-Faasse door haar dochter Susan Olyslager-Verhage als kosteres opgevolgd. Van beiden werd getuigd dat zij bevindelijk kennis hadden aan wat in de kosterspsalm 84 staat: „Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des Heeren.”

Koster – we kennen hem of haar allemaal wel. De een stuurt in een kathedraal een schoonmaakploeg aan, de ander ligt hoogstpersoonlijk op zijn knieën de vloer te boenen in een klein bemeten dorpskerkje.

De koster is vraagbaak en klachtenbus tegelijk. Ik heb een koster gekend die nogal eens de opmerking kreeg dat het te koud was in de kerk. Altijd van dezelfde man. Na drie- of viermaal deze klacht aangehoord te hebben en na vergeefs het hoe en waarom te hebben uitgelegd, wapende hij zich voor de volgende keer. Toen hij de klager de volgende zondagmiddag op zich af zag komen, beloofde hij hem plechtig alles uit de kast te halen om het behaaglijker te krijgen dan tijdens de ochtenddienst. Hij liep meteen naar het schakelpaneel. Vervolgens deed hij… niets. Hij had het evenwel met zo veel overtuiging gebracht dat de klager na afloop van de dienst vertelde dat hij de temperatuur nog nooit zó perfect gevonden had. Zijn klachten waren voorgoed voorbij. En de koster bleef vriendelijk.

’t Valt niet altijd mee om koster te zijn en het is lang niet altijd rozengeur en maneschijn. Je bent in dienst van de kerkenraad en dat betekent dat je in een grote gemeente soms wel twintig ‘baasjes’ boven je hebt, die soms ook nog eens tegenstrijdige opdrachten geven.

Slechts voor twee kosters is in Nederland een standbeeld opgericht: voor Laurens Janszoon Coster in Haarlem –en dat nog niet eens voor zijn kostersvak, maar vanwege zijn aandeel in de uitvinding van de losse letter in de boekdrukkunst– en voor Mijndert van der Thienen in Coevorden. En dat ook weer niet vanwege zijn kosterschap, maar omdat hij in 1672 een fors aandeel had in de bevrijding van de stad van de bezetting door de bisschop van Münster, Berend van Galen. Op zijn standbeeld staat, zowaar nog steeds in de meest zuivere Bijbelvertaling die Nederland kent, de tekst uit Prediker 9:14-15. Vooral de laatste woorden zijn tekenend: „…maar geen mens gedacht aan die arme man.” Tot er in 1924 een monument voor hem verrees.

Slechts twee kosters kregen dus een standbeeld – heel wat meer verdienen dat.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer