Binnenland

Schouders onder de eigen school

In de pioniersfase zetten ze hun schouders onder de opbouw van het reformatorisch voortgezet onderwijs. Drs. M. Burggraaf en drs. L. Kooijman behoorden tot de eerste directeuren, belast met de moeizame zoektocht naar docenten en gebouwen. „De grote betrokkenheid van de achterban is ons het meest bijgebleven.”

L. Vogelaar
14 December 2009 15:22
Drs. M. Burggraaf (l.) en drs. L. Kooijman behoorden tot de eerste directeuren van de reformatorische middelbare scholen. „Er was nood. Daardoor hebben de mensen de schouders eronder gezet toen er eigen scholen kwamen.” - Foto RD, Anton Dommerholt
Drs. M. Burggraaf (l.) en drs. L. Kooijman behoorden tot de eerste directeuren van de reformatorische middelbare scholen. „Er was nood. Daardoor hebben de mensen de schouders eronder gezet toen er eigen scholen kwamen.” - Foto RD, Anton Dommerholt

In Kooijmans woning aan de rand van Driebergen rollen de namen van oudgedienden over tafel: „Hoor je nog wel eens wat van…?” Kooijman is inmiddels 22 jaar gepensioneerd, Burggraaf nog maar 5 jaar. Van de leraren die in de jaren zeventig benoemd werden, is het gros inmiddels afgezwaaid.Oude foto’s en knipsels verschijnen op tafel. „Wat hadden we toen grote brillen.” Dat is een overeenkomst. Verschillen zijn er ook. Kooijman begon zijn loopbaan op een lagere school, Burggraaf in het hoger beroepsonderwijs. Kooijman stapte over van het protestants-christelijk naar het reformatorisch onderwijs, Burggraaf ging van een reformatorische school naar een hbo-instelling met een bredere achterban. Kooijman haalde in de avonduren de ene na de andere mo-akte en uiteindelijk zijn doctoraal bedrijfseconomie, Burggraaf had zijn universitaire studie al nagenoeg afgerond toen hij les begon te geven.

Van de lagere school in Opheusden vertrok Kooijman naar de door P. Kuijt gestichte ulo van de Gereformeerde Gemeenten in Krabbendijke. Omdat hij inmiddels voor hogere niveaus bevoegd was, solliciteerde hij op protestants-christelijke hbs-instellingen. „Dat ketste steeds af. Ik behoor tot de Gereformeerde Gemeenten en merkte dat dat het breekpunt was. De –overigens schaarse– leraren uit reformatorische hoek kwamen niet gemakkelijk aan een baan. Uiteindelijk besloot ik om dan maar op een openbare school te solliciteren. Ik schreef in 1961 naar de rijks-hbs in Amersfoort en dat was gelijk raak. In 1964 kon ik aan de slag op het Christelijk Streeklyceum in Ede. Het was vrij uniek dat die school de eerste drie jaar volledig door de ouders werd betaald.”

Verschuiving

De roerige jaren zestig veranderden het protestants-christelijk onderwijs ingrijpend. „Er waren scholen die vrij behoudend bleven, maar op tal van andere scholen zag je een forse verschuiving”, zegt Burggraaf. „Het goedgeorganiseerde bolwerk van de Gereformeerde Kerken had een grote inbreng in het pc-onderwijs. De veranderingen in die kerken werkten daardoor ook door in de scholen. Veel docenten werden door het marxisme beïnvloed, hadden sympathie voor partijen als PPR en PSP.”

Kooijman: „De school in Ede werd door gereformeerden gedomineerd; zij leverden ook de rector en de plaatsvervangende rector. De reformatorische groep vormde een kleine minderheid en werd niet gelijk behandeld: ze wilden me aanvankelijk slechts een tijdelijke benoeming geven, een jaar later hadden ze dringend een economieleraar nodig en kwamen ze zelf vragen of ik in vaste dienst wilde komen. Het paste in de democratiseringstendens van die tijd dat het personeel een nieuwe conrector mocht voordragen. Daar kon het bestuur niet omheen en zo kwam ik toch in de directie. Overigens zette het reformatorische segment zichzelf soms een beetje buitenspel: een bestuurslid liep door de gangen van de school in Ede en zag daar posters van revolutionairen als Chechevarro en Fidel Castro hangen. Hij liep de lokalen in en trok de foto’s van de muur. Dat werd hem niet in dank afgenomen.”

Zoektocht

Burggraaf maakte die roerige tijd op een reformatorische school mee. Tijdens zijn studie psychologie was hij in 1965 op De Driestar in Gouda aan de slag gegaan. „Begin gelijk maar in het vijfde jaar, zei directeur Kuijt. Ik pruttelde, maar hij vond het geringe leeftijdsverschil juist een voordeel.” Burggraaf was tegelijkertijd psycholoog bij de Martha Stichting in Alphen aan den Rijn, een opvoedingsinstelling voor ontspoorde jongeren.

In 1970 ging in Rotterdam het Reformatorisch Atheneum van start. Het bestuur kon aanvankelijk geen directeur vinden. „B. Stolk is ervoor gevraagd, maar die wilde blijven lesgeven. Hij werd plaatsvervangend rector en is in Bennekom bij me geweest om te vragen of ik naar Rotterdam wilde komen”, herinnert Kooijman zich.

Dat wist Burggraaf niet. Wel dat hij zelf werd benaderd toen het bestuur al een lange zoektocht achter de rug had. „Ik ben op de valreep benoemd, kort voordat de school begon. ’k Was nog maar 29 jaar, dus ik begon met angst en beven.”

De oprichters van de Van Lodensteinscholengemeenschap in Amersfoort zaten met hetzelfde probleem: na een paar advertenties hadden ze nog steeds geen directeur. Kooijman kon in Ede nog niet weg, omdat hij er secretaris van de bouwcommissie was. Hij werd wel adviseur en noemde een ulo-docent uit Krabbendijke, J. de Jager, als mogelijke directeur. Toen De Jager de schoolleiding na een jaar wilde overdragen, volgde Kooijman hem op. „Een jaar eerder kon ik in Ede nog niet weg. Ik was ook te duur voor de mavo die toen in Amersfoort begon. Er kwamen echter algauw havo- en vwo-afdelingen bij.”

Verloren talent

De verschuivingen binnen het protestants-christelijk onderwijs waren de aanleiding tot het ontstaan van de reformatorische scholen, veel meer dan de Mammoetwet, zegt Burggraaf. „De ulo-scholen, die onder de Lager Onderwijswet vielen, werden vervangen door mavo’s die tot het voortgezet onderwijs behoorden. Daardoor ontstond de mogelijkheid brede scholengemeenschappen van mavo, havo en vwo te vormen.”

Kooijman: „Ds. G. H. Kersten had na de oorlog al gepleit voor eigen vervolgonderwijs. In die wederopbouwtijd was er grote behoefte aan opleiding en ontplooiing. Er waren echter weinig docenten in eigen kring. In de VGS-achterban waren er ulo-scholen in Dordrecht, Krabbendijke, Lisse en Rotterdam, en daarnaast waren er scholen die een behoudend hervormd stempel droegen, maar daarmee hield het wel op. De Driestar werd uiteindelijk de kweekvijver voor het nodige kader. Directeur P. Kuijt zag hoeveel talent er verloren ging doordat mensen onder hun niveau werkten. Dat ging hem aan het hart.”

Burggraaf: „De Driestar begon naast de kweekschool met individueel voortgezet onderwijs (ivo). Daar kwamen leerlingen uit het hele land naartoe. Er waren overigens ook jongens bij die thuis niet te handhaven waren. De ouders dachten dat ze in het internaat wel gedrild zouden worden. Dat was er echter niet op berekend, dus het liep daar soms helemaal uit de hand.

De start van de ivo-afdeling wekte veel beroering onder de andere scholen in Gouda, maar Kuijt trok zich daar niets van aan. Die kón er wat van, hij gíng maar door. Hij heeft daardoor vaak problemen gehad, ook met de docenten op zijn eigen school, maar ondertussen heeft hij veel betekend voor de emancipatie van onze kring. De kweekschool werd het vehikel om mensen hogerop te krijgen, een springplank voor mensen die later andere studies gingen volgen en op hoge posities terechtkwamen.”

Kooijman: „Kuijt volgde duidelijk twee sporen: hij streefde een emancipatie in niveau na –talent moest ontwikkeld worden–, terwijl hij tegelijk sterk gericht was op het behoud van de cultuur van de eigen kring.”

Schouders eronder

Burggraaf: „Over de ontwikkelingen in het protestants-christelijk onderwijs werd binnen de kerken heel veel gesproken. Die nood leefde enorm. Daardoor hebben de mensen hun schouders eronder gezet toen er eigen middelbare scholen kwamen. Ouders offerden echt: in financieel opzicht, maar ook doordat hun kinderen lange reistijden hadden om maar onderwijs op reformatorische grondslag te kunnen volgen. In Rotterdam hadden we zelfs leerlingen uit Ede.” Kooijman: „In Amersfoort kregen we leerlingen uit Rijssen en uit plaatsen in het noorden. Elke dag stond het plein vol bussen. Sommige leerlingen zaten doordeweeks zelfs in een kosthuis.”

Burggraaf: „Een groot deel van de ouders stuurde zijn kinderen direct, anderen keken eerst de kat uit de boom. We moesten het vertrouwen echt verwerven.” Kooijman: „Daarom zaten er zo veel predikanten in de besturen.”

In de volgende jaren stroomden de leerlingen toe, ook door de toevoeging van nieuwe schooltypes. Burggraaf: „We lieten leerlingen met een havo-advies toe tot het atheneum, in de verwachting dat we in het tweede jaar een havo zouden kunnen toevoegen. Toen dat niet lukte, verlengden we de brugperiode. Het was een waagstuk. Gelukkig kon de havo in het derde jaar wel beginnen. Inmiddels waren we toen met de Willem Lodewijkmavo gefuseerd.

We gingen allerlei allianties aan om extra schooltypes binnen te halen. Met de Prins Maurits in Middelharnis maakten we de afspraak dat de havo- en vwo-leerlingen vanaf het vierde jaar naar Rotterdam zouden komen zolang Middelharnis zelf geen bovenbouw had. Daar was de huidige minister Klink ook bij.”

Eigen denominatie

Kooijman: „Volgens de Mammoetwet hadden ouders recht op het voor hun kinderen verlangde onderwijs, maar de overheid zei aanvankelijk dat dat alleen kon als er op de bestaande pc-scholen geen plaats was. Daarom werden tal van aanvragen afgewezen en zijn er veel beroepsprocedures gevoerd. Ik ben nog op audiëntie geweest bij staatssecretaris drs. K. de Jong Ozn. Ik kende hem doordat ik in Goes op zijn school een aantal uren lesgegeven had en doordat ik hem in het rectorenoverleg in Amersfoort als collega ontmoet had. Uiteindelijk werden we erkend als een afzonderlijke denominatie.”

Burggraaf: „Ik ageerde tegen de norm dat onze leerlingenprognoses gebaseerd werden op het aantal SGP-stemmen. Onze achterban was breder. Dan werd er gezegd: Ja, maar er staat tegenover dat niet alle SGP-stemmers naar uw school komen. Die groep leek ons echter kleiner. We hebben wel gelijk gekregen: uiteindelijk zijn de reformatorische middelbare scholen veel groter geworden dan de prognoses voorspelden.”

Docenten

De besturen hadden de handen vol aan de werving van docenten. Burggraaf: „Dat was echt moeilijk. Door de groei hadden we elk jaar een forse groep extra leraren nodig.” Kooijman: „Het werven van personeel was bijna een voltijdbaan.”

Burggraaf: „We begonnen in Rotterdam met een groep enthousiaste jonge mensen. Gelukkig was er ook een kern van ervaren, goede docenten. Met de inspectie voerde ik intensieve gesprekken over dispensatie voor leraren die nog niet bevoegd waren. Het is een keer zover gekomen dat een inspecteur zei: Voor die datum moet het in orde zijn, anders krijgt u geen dispensatie meer.

Ik heb nooit willen proberen ervaren docenten van bestaande scholen weg te halen. Als zij het als hun roeping zagen daar zo lang mogelijk te blijven, wilde ik geen poging doen hen daarvan af te houden.”

Kooijman: „Op de Van Lodenstein startten we met nogal wat ervaren docenten. Voor bepaalde vakken was het echter moeilijk mensen te krijgen: lichamelijke oefening, Frans, Latijn. De vrijgemaakt en synodaal gereformeerde gymdocenten die we toen benoemden, pasten zich heel goed aan.”

Burggraaf: „Voor muziek lag het ook moeilijk. Uiteindelijk stapte Dirk Janszoon Zwart van een gereformeerd vrijgemaakte school over naar de Guido de Brès. Tijdens het sollicitatiegesprek begon hij opeens een lied te zingen. Een kleurrijke figuur, hij wist jongeren echt te enthousiasmeren.”

Het bestuur was nauw betrokken bij de benoemingen. Burggraaf: „Die eerste generatie bestuurders heeft ongelofelijk veel tijd in de opbouw van de scholen gestoken. Dat moest allemaal in hun vrije tijd, soms tot diep in de nacht. Als voorzitter van een aantal basisscholen slaak ik nu wel eens een zucht als er weer een sollicitatiegesprek gevoerd moet worden. Maar dan denk ik altijd maar aan de bestuursleden die ik vroeger zelf heb meegemaakt. Ik wilde niets belangrijks buiten hen om doen, maar denk nu wel eens: Ik had hen wel wat minder lastig kunnen vallen.”

Eigen leermiddelen

Behalve aan de werving van leerlingen en docenten hadden de directies hun handen vol aan het vinden en inrichten van gebouwen. „En dan moesten we ook nog een eigen onderwijskundige visie uitdenken”, zegt Burggraaf. „Christelijk onderwijs op reformatorische grondslag, hoe kon je dat in de verschillende vakken tot uiting laten komen? Daar hebben de docenten heel veel tijd in gestoken. We konden het gelukkig per jaar opbouwen.”

De stencilmachines maakten overuren. „Voor vakken als godsdienst, geschiedenis, biologie, Nederlandse literatuur en gedeeltelijk ook voor aardrijkskunde maakten we zelf leermiddelen. Die moesten niet alleen inhoudelijk, maar ook pedagogisch en didactisch verantwoord zijn. Heel intensief, maar binnen de vaksecties werkte het samenbindend.”

Kooijman: „Als directieleden namen we in het begin vaak deel aan de sectievergaderingen, ook al was het niet van je eigen vak. Je wilde zicht houden op de eigen koers. Gelukkig hadden we vanaf het begin een aantal heel capabele docenten die hiervoor veel betekend hebben.”

Onderling contact

De term ”Dorvo” (directieoverleg reformatorisch voortgezet onderwijs) kennen de beide heren niet. Tijdens hun diensttijd verliep het overleg tussen de scholen minder gestructureerd, „meer nog tussen de vaksecties dan tussen de directies.” Soms ontstond er „rumoer over de grenzen van de voedingsgebieden.” Kooijman: „Er was in het begin een zekere rivaliteit: we moesten er allemaal iets van zien te maken. Meningsverschillen, zoals over medezeggenschap, lagen toen scherper dan nu. Toen de scholen volgroeid waren, kwam er structureler overleg tot stand.”

Burggraaf: „Er was enige variatie in de breedte van de achterban en de leefregels die we opstelden. Niet erg, zolang er maar geen karikatuur van gemaakt wordt.” Kooijman: „De cultuur van de school wordt voor een groot deel bepaald door de afkomst van de leerlingen. Het voedingsgebied van de Van Lodenstein was anders getint dan het westen. Zelf kom ik uit Zeeland, daar is het nog weer anders.” Burggraaf: „In Rotterdam zochten ze een hervormde directeur om de hervormden naar de school te trekken. Dat laatste is ook gelukt.”

Betrokkenheid

De beide oud-rectoren lieten het reformatorisch voortgezet onderwijs zo’n twintig jaar geleden achter zich. Kooijman ging na een hartoperatie op 55-jarige leeftijd met vervroegd pensioen en was daarna tien jaar bestuurslid van zijn school. „Dat was geen grote overgang: vroeger had ik als adviseur al aan de bestuurskant gestaan en als directieleden draaiden we volop mee in allerlei bestuurscommissies.”

Burggraaf stapte over naar de Christelijke Hogeschool Ede. „Met grote aarzeling, want ik had het in Rotterdam goed. Toch is het heel goed geweest: op 49-jarige leeftijd kreeg ik de gelegenheid om aan iets nieuws te beginnen, in een andere omgeving.”

De gebeurtenissen op hun vroegere school bleven ze in grote lijnen volgen. Kooijman: „Ik ga naar het afscheid van docenten en de opening van gebouwen, maar de onderwijskundige ontwikkelingen laat ik lopen.”

Uit de begintijd herinneren ze zich vooral „de enorme betrokkenheid” van de achterban. Burggraaf: „Als er een ouderavond was, kwam iedereen. Een financiële actie bracht tonnen op. Later raakten de scholen gesetteld. De eigen zuil werd een vanzelfsprekendheid.”

Kooijman: „Staatssecretaris De Jong zei tegen me: „Ik heb waardering voor wat jullie presteren, maar er zal een tijd komen dat deze scholen voor een deel van de achterban niet goed genoeg meer zullen zijn en dat ze weer iets nieuws zullen willen beginnen.” Zover is het gelukkig nooit gekomen. Maar het gevaar van veroppervlakkiging is er wel.”

Door fusies en de opening van nevenvestigingen verviervoudigde het aantal locaties van de beide scholen. Burggraaf: „In de jaren zeventig zei ik: De school moet niet groter worden dan 750 leerlingen. In 1978 zaten we al op 1500. Toen heb ik de oprichting van een tweede school, de Revius, erg gestimuleerd. De Guido de Brès groeide daarna echter weer naar de oude omvang.

Toen kregen we de fusies. De schaalvergroting in het onderwijs in de jaren negentig is niet goed geweest. Je ziet nu dat de grote scholen terugkeren naar kleine eenheden. Docenten en leerlingen moeten elkaar kennen, zodat je geen uitwassen van anonimiteit hebt.”

Dit is het tweede deel in een serie over een onderzoek op de reformatorische middelbare scholen.


Drs. M. Burggraaf (68)

1965-1970 docent pedagogiek en psychologie aan kweekschool De Driestar, Gouda, tevens psycholoog bij de Martha Stichting, Alphen aan den Rijn

1970-1990 directeur Reformatorisch Atheneum, later scholengemeenschap Guido de Brès, Rotterdam

1990-2004 voorzitter college van bestuur Christelijke Hogeschool Ede


Drs. L. Kooijman (77)

1951-1958 onderwijzer Opheusden

1952-1954 in militaire dienst

vanaf 1958 leraar economische vakken en recht

1958-1961 ulo Krabbendijke

in deeltijd aan lycea Goes en Middelburg

1961-1964 rijks-hbs Amersfoort

1964-1975 streeklyceum Ede,

de laatste vijf jaar conrector

in deeltijd docent aan pabo Felua, Ede

en hogere landbouwschool Ede

1975-1987 rector Van Lodensteinscholengemeenschap Amersfoort

1987-1997 bestuurslid van deze school, waarvan acht jaar secretaris

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer