Identiteit reformatorisch onderwijs onder druk
Besturen en directies van onderwijsinstellingen kunnen prachtige plannen maken en doorwrochte identiteitsnota’s schrijven, maar uiteindelijk moet de man of vrouw voor de klas het maken. Daarom hechten schoolbesturen aan een zorgvuldig benoemingsbeleid waarbij zeker wordt gelet op de vraag of de beleden leer in overeenstemming is met de beleefde praktijk.
Dat leidt in deze tijd tot discussies met de politiek waarin steeds meer stemmen opgaan dat een schoolbestuur alleen maar moet beoordelen of een leerkracht vakkundig is en zich niet mag bemoeien met hetgeen docenten buiten de schoolmuren doen.Terecht dat christelijke schoolbestuurders daar bezwaar tegen maken. De levensstijl van docenten moet overeenstemmen met de principes waarvan de school uitgaat. De Bijbel wijst er niet voor niets op dat het geloof in de werken openbaar komt. Bovendien is het voor leerlingen onbegrijpelijk als een leerkracht op school bepaalde opvattingen uitdraagt en in zijn vrije tijd anders handelt.
Uit onderzoek van deze krant blijkt dat een deel van de docenten binnen het reformatorisch onderwijs niet geheel achter de identiteit van de school staat. Opvallend is ook dat een kwart van de docenten niet achter het toelatingsbeleid staat. Dat roept vragen op. Wanneer er geen overeenstemming is over de wacht aan de poort, ligt er een kiem van problemen.
Natuurlijk mag er onder het docentenkorps binnen een bepaalde bandbreedte diversiteit van opvattingen zijn. Maar op essentiële punten, zoals het gezag van de Bijbel en de gebondenheid aan de belijdenis, dient er volstrekte overeenstemming te zijn. Signalen in het achterliggende jaar rond het thema schepping en evolutie wijzen uit dat binnen het reformatorisch onderwijs op dit punt niet meer eenduidig wordt gedacht. Op zijn minst zou dat voor schoolbesturen aanleiding moeten zijn om het gesprek met docenten aan te gaan. En zo zijn meer punten te noemen.
Bestuurders kunnen hun zorgen hebben over opvattingen of gedrag van docenten, maar dienen allereerst de vraag te stellen wat zij zelf hebben gedaan om de verbondenheid aan de identiteit in stand te houden. Dat er duidelijke regels zijn, is prima. Dat er een beleidsplan met betrek-king tot de identiteit ligt, is ook van belang. Maar noodzakelijker is het om als bestuur en schoolleiding geregeld in gesprek te gaan met docenten over de identiteit.
Uit gesprekken met docenten blijkt dat bijvoorbeeld op een aantal scholen in functioneringsgesprekken het punt van identiteit niet vast op de agenda staat. Dat is vreemd. De eigen signatuur van de school is immers de basis voor het eigen onderwijs. Waarom wordt dan wel gesproken over persoonlijk welbevinden, didactische vaardigheden en niet over de vraag of de docent zich thuis voelt bij de gekozen identiteit? Wanneer bestuurders daar niet keer op keer aandacht voor hebben, kunnen docenten gemakkelijk ongemerkt gaan schuiven in hun opvattingen. Dat is de eigen keus van bestuurders, maar bij problemen die daardoor ontstaan, moeten ze de schuld vooral bij zichzelf zoeken. De kleur van de school moet onderhouden worden, anders vervaagt die.