Familie Rai vanwege geloof verstoten uit Bhutan
De autoriteiten van het Aziatische koninkrijk Bhutan waren onverbiddelijk: óf hij nam afscheid van het christelijk geloof óf hij ging met zijn gezin het land uit. Dal Jit Rai, lange tijd voorganger van een kleine gemeente, koos voor het laatste. Maar liefst zestien jaar verbleef hij in een vluchtelingenkamp in het naburige Nepal. In mei vond hij met zijn vijftien kinderen en kleinkinderen onderdak in Nederland. „Gevoelens van boosheid ken ik niet. Dat is genade, zeker.”
Als een pater familias zit de 59-jarige Dal Jit Rai in de woonkamer van zijn middenwoning, gelegen in een nieuwbouwwijk aan de rand van Venray. Hij voert hoofdzakelijk het woord, terwijl vrouw en kinderen luisteren. De zonen zetten zich neer op de bank of op een stoel, de dochters rollen op het laminaat een roodgekleurd tapijt uit en nemen daarop in kleermakerszit plaats.Rai spreekt Nepalees, zijn zonen Tites, Santi en Prabeen vertalen hem bij toerbeurt in het Engels. De communicatie verloopt moeizaam. De meeste familieleden spreken slechts een handjevol Nederlandse woorden, opgedaan tijdens de eerste lessen van de inburgeringscursus. Het Engels wordt uitgesproken in een typisch Aziatische tongval en is daardoor soms nauwelijks verstaanbaar.
Enkele maanden geleden streek de Bhutaanse familie neer in Limburg: Dal Jit Rai en zijn vrouw en vier ongehuwde kinderen in Venray, zijn vier getrouwde kinderen in enkele omliggende plaatsen. Op zaterdagavond komt het voltallige gezin steevast bijeen in het ouderlijk huis, op zondagochtend gaat bijna de gehele familie naar de samenkomst van de hervormde evangelisatiepost in Horst.
Problemen
Rai en zijn kinderen zijn van christelijken huize, reden waarom zij zestien jaar geleden het koninkrijk Bhutan moesten verlaten. Het Aziatische land, dat zo’n 1 miljoen inwoners telt en in het Himalayagebergte ingeklemd ligt tussen China en India, duldt slechts twee religies: hindoeïsme en boeddhisme. Het christendom is er sinds eind jaren zestig verboden. Naar schatting wonen er zo’n 10.000 christenen.
Tot zijn 42e jaar was Rai hindoe. Hij woonde in het dorpje Bichgang in de zuidelijk gelegen provincie Chirang en had daar een baan als maatschappelijk werker. „In 1992 had ik een gesprek met een van mijn zussen. Zij vertelde mij over Jezus Christus. Dat heeft op mij diepe indruk gemaakt. Ik heb kort daarna Jezus aanvaard als mijn Zaligmaker”, vertelt hij.
Rais vrouw reageerde aanvankelijk afwijzend op de bekering van haar man. „Ik was bang dat er problemen door zouden komen. Dat we moeite zouden krijgen met de gemeenschap waarin we leefden”, zegt ze. Toch ging ze zelf niet lang daarna ook over van het hindoeïsme tot het christelijk geloof.
De vrees van Rais vrouw bleek niet ongegrond. Eind 1992 werd Rai gesommeerd zich bij de autoriteiten te melden: hij was op 25 december met een groep medechristenen gesignaleerd bij de viering van het kerstfeest. „Een politieman had foto’s van ons gemaakt terwijl wij met elkaar in gebed waren. Het hoofd van de districtspolitie wilde weten of wij een nieuwe politieke partij hadden gevormd.”
Criminaliteit
De Bhutaanse overheid stelde Rai voor de keuze: het land uit óf het christelijk geloof afzweren. „Ik zag mij gedwongen afscheid te nemen van familie en kennissen. Samen met mijn vrouw en onze kinderen vertrok ik op 5 februari 1993 richting Nepal, ten westen van Bhutan. Zeven dagen later kwamen we aan bij Khudunabari Camp, een vluchtelingenkamp dat onder toezicht staat van de Verenigde Naties.”
Rai en zijn gezin zouden er ruim zestien jaar verblijven. „De omstandigheden in het kamp waren verre van eenvoudig. We woonden opeengepakt met ruim 14.000 anderen. De meesten waren om politieke en etnische redenen op de vlucht geslagen. Een team van de Verenigde Naties zorgde voor voedsel, water, medische zorg en onderwijs. De Nepalese politie zag toe op de orde.”
Van dat laatste kwam weinig terecht, zegt Rai. „Vandalisme en criminaliteit zorgden voor een negatieve sfeer in het kamp. Het is meer dan eens gebeurd dat de kinderen met geweld werden bedreigd als zij een partijtje voetbal hadden gespeeld en een wedstrijd hadden gewonnen. De verliezers konden hun nederlaag moeilijk verkroppen en trommelden een groep jongens op om hun frustraties af te reageren.”
In de loop der jaren ontstond in het kamp een kleine christelijke gemeenschap. „’s Zondags kwamen we met zo’n veertig mensen bij elkaar. De diensten duurden er zo’n 2,5 uur. We baden met elkaar, we lazen uit de Bijbel en we zongen enkele psalmen en liederen”, vertelt Rai, die in de christelijke vluchtelingengemeente uitgroeide tot voorganger.
Al die jaren in het kamp heeft Rai nooit gevoelens van boosheid jegens de Bhutaanse autoriteiten ervaren. „Helemaal niet”, zegt hij. Dat is opmerkelijk, geeft hij toe. „Bij de meeste anderen kwam ik het wel tegen. Ik heb er begrip voor. Maar Gods genade heeft mij ervoor bewaard.”
Dag der benauwdheid
Terugblikkend op zijn gedwongen ballingschap in Nepal zegt de Bhutaanse voorganger vooral verdriet te ervaren. „Alles achter te laten, je familie, je bezittingen, je moederland – dat is moeilijk. Maar ik herinner mij dat ik op de dag waarop we vertrokken, las uit Psalm 50:15: „En roept Mij aan in de dag der benauwdheid. Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren.” Die woorden zijn mij tot op de dag van vandaag tot grote steun. De Psalmen betekenen veel voor mij. Ik vind er houvast in, juist als ik het moeilijk heb.”
Begin dit jaar kreeg Rai van VN-vertegenwoordigers te horen dat verschillende westerse landen, waaronder Nederland, hadden aangeboden een deel van de vluchtelingen in Nepal onder hun hoede te nemen. De gehele familie kreeg een verblijfsvergunning toegezegd. „De vreugde in ons gezin was groot op de dag dat we mochten vertrekken. Na een lange reis via Kathmandu in Nepal, New Delhi en Londen kwamen we op 13 mei aan in Amsterdam. De eerste indrukken van het land zijn onvergetelijk. Dat je hier kunt leven zonder discriminatie op grond van ras, godsdienst of status, dat is iets heel groots.”
Of hij ooit nog een bezoek aan zijn geboorteland kan brengen, is voor Rai hoogst onzeker. „Ik hoop het van harte. Het is onderdeel van mijn gebed. Dagelijks vraag ik God om de bekering van onze jonge koning, Jigme Khesar Namgyel Wangchuk. Toen ik nog in Bhutan woonde, was hij nog maar een klein jongetje. Ik heb de hoop dat God mijn gebed zal verhoren en dat hij op een dag Jezus Christus zal aannemen.”
Wat is de belangrijkste les die Rai in het vluchtelingenkamp opdeed? „Dat wij ook in moeilijke omstandigheden moeten vasthouden aan Jezus Christus. Hij heeft Zijn leven voor ons afgelegd. Om ons eeuwig leven te geven. Hij geeft ons de zaligheid. Maar Hij geeft ons ook hulp als wij geen kant meer kunnen opgaan en geen uitkomst meer zien. Ik ben Hem dankbaar dat ik nu met mijn gezin in Nederland mag wonen.”
Op zondag naar de evangelisatiepost
Samen met zijn vrouw en kinderen bezoekt Dal Jit Rai ’s zondags de bijeenkomst van de hervormde evangelisatiepost in Horst.
In de samenkomst neemt de Bhutaanse familie een grote plaats in. Speciaal voor de familie wordt het Schriftgedeelte in het Engels gelezen. Aan voorgangers wordt vooraf gevraagd een Engelse samenvatting van de preek te maken. Vrijwilligers van de evangelisatiepost delen die aan het begin van de dienst uit. Hoewel veel van wat wordt gezegd en gezongen hem ontgaat, hecht Rai aan het bijwonen van de samenkomsten. Ook geeft hij aan grote waardering te hebben voor de pastorale zorg die hij en zijn kinderen krijgen van evangelist P. van Oerle, parttime in dienst van de evangelisatiepost. Tijdens de komende kerstfeestviering hoopt de familie in haar eigen taal een lied over de geboorte van de Heere Jezus te zingen.
Rai: „Wij voelen door de liefde van Jezus Christus verbondenheid met de andere mensen die er komen. De woorden die wij gebruiken, verschillen van elkaar, maar de inhoud is dezelfde: Jezus Christus, door Wie wij verzoend zijn met God.”