Johannes de Doper moest hun als de voorloper van de Messias zeggen dat Hij in de ene hand met de scepter van de genade en de rijkdom van Gods goedertierenheden kwam. Maar ook dat Hij in de andere hand met de gesel van zijn toorn en de fiolen van zijn gramschap zou komen.Zulke taal gebruikt Johannes de Doper in Mattheüs 3, in het bijzonder in de woorden van de tekst. Hij toont de Messias die na hem komen zal, met een wan in Zijn hand. Hij zal Zijn dorsvloer zuiveren, niet meer het kaf en koren gedogen, dat zo vermengd was onder elkaar. Hij zal dat van elkaar scheiden. Hij zal veel genade bewijzen aan het koren en dat in de schuur vergaderen. Het kaf zal Hij met onuitblusselijk vuur verbranden.

Johannes had hun voorzegd dat het Koninkrijk der hemelen nabij was gekomen. Ziende op de Farizeeën en Sadduceeën sprak hij van de toekomende toorn en waarschuwde hen dat zij zich niet zouden bedriegen met de naam dat zij Abrahams kinderen waren. God kon immers ook uit stenen Abraham kinderen verwekken. Hij voegt eraan toe dat hij wel doopte met water, maar dat Die na hem kwam, zou dopen met de Heilige Geest en vuur.

Petrus van der Hagen,predikant te Amsterdam, ”De ware boetvaardigheid”, 1676