Veritas odium parit
Op de A27 passeerde ik een grote vrachtauto. Nu is het mijn gewoonte om niet alleen op het verkeer te letten, maar ook op wat er aan reclameteksten op auto’s is geplakletterd. Een Latijnse spreuk aan de zijkant van deze vrachtauto trok mijn aandacht: ”Veritas odium parit”. In goed Nederlands: De waarheid maakt vijanden.
Natuurlijk wilde ik daar meer van weten. De naam van de onderneming was Hovotrans International. Een telefoontje naar de directie van dit bedrijf in Klazienaveen gaf duidelijkheid. Er waren andere transportondernemingen die bij de start van deze nieuwe loot aan de transportboom dit bedrijf geen warm hart toedroegen en ook geen lang leven voorspelden. „We bestaan nu al jaren en hebben de bedrijven die dat voorspeld hebben, allemaal overleefd. Dat kan men nu vanaf de openbare weg zien. Zo heb ik ook op enkele auto’s laten vermelden ”Veni vidi vici”, Ik kwam, zag en overwon. Het bedrijf floreert”, aldus de woordvoerder van het concern.Het gaf stof tot nadenken. De waarheid, daar kun je van alles en nog wat achter invullen. Ze maakt vijanden. Dat zal waar wezen. In de Bijbel staat ook een aantal kenmerken: De waarheid liefhebben, van de waarheid afwijken, de waarheid maakt vrienden en maakt vrij, verbindt, struikelt op de straten. Dat de waarheid vijanden maakt is met zoveel woorden niet te vinden. Hoewel de waarheid van deze waarheid overal in Gods Woord voorkomt: De waarheid maakt vijanden. Ontegenzeglijk!
Zo ook in de kerkgeschiedenis. De vijandschap tegen de waarheid is in het paradijs begonnen en duurt tot op de dag van vandaag. Dat bewijzen vervolging en marteling, onderdrukking, moord en doodslag. Die vijandschap uit zich niet alleen in daden, maar zeker niet minder in woorden en geschriften. Tot in de kerkgebouwen, in de prediking en in het psalmgezang toe.
Ik denk aan Sint Maartensdijk, een verstild stadje op het eiland Tholen. Daar stond van 1920 tot 1923 in de Maartenskerk van de hervormde gemeente ds. Jan Keller (1877-1945). Hij kwam van Dordrecht en vertrok na drie ‘Smerdiekse’ jaren naar IJsselmuiden.
Had hij een aangename tijd in Sint Maartensdijk? Nee. Dat kon de predikant bepaald niet zeggen. Hij hield in de smalstad Sint Maartensdijk niet eens een afscheidspreek, maar liet als laatste vers in zijn laatste dienst aldaar zingen Psalm 120:3:
Wee mij, die rust en hulp moet derven,
in Mesech als een vreemd’ling zwerven,
en steeds in Kedars tenten wonen,
bij mensen die mij bitter honen.
Ik heb reeds lang mij opgehouden
bij hen, die nooit op God betrouwden,
bij hen, die tot mijn bitterst wee,
een afschrik hebben van den vreê.
Als deze woorden het terugzien op drie pastorale jaren moeten vertolken…
Eén uit u…
Over ds. Keller gaat nog het volgende verhaal. Hij bevestigde in Sint Maartensdijk eens twaalf jonge lidmaten. De tekst voor de belijdenispreek was al even merkwaardig: „Heb Ik u niet twaalve uitverkoren? En één uit u is een duivel” (Joh. 6:70).
Toen in 1936 een van hen, een vrijgezelle bakker, een andere prediking begeerde dan de Schriftuurlijk-bevindelijke en met een aantal gelijkgestemden een confessionele gemeente begon, waren er mensen die zich deze tekst herinnerden en op hem van toepassing achtten.
Dieven en zwijnen
Ds. Keller veroorloofde zich vaker merkwaardige tekstkeuzes en ongepaste uitspraken. Hoewel hij een zuiver gereformeerd geluid op de preekstoel bracht, bracht hij daar ook andere geluiden.
In zijn eerste gemeente Uitwijk-Waardhuizen, die hij diende van 1903 tot 1907, ging het misschien nog wel. In de volgende gemeenten Bleskensgraaf en Dordrecht liep het al uit de pas. In Sint Maartensdijk, zijn vierde gemeente dus, bracht hij conflicten met gemeenteleden op de preekstoel.
Problemen rond zijn persoon konden niet uitblijven, zijn rechtzinnige prediking ten spijt. In 1923 nam hij een beroep naar IJsselmuiden aan. In 1931 liep zijn optreden uit op een schorsing, gevolgd door ontslag.
Keller beriep zich op de synode, die hem in het ongelijk stelde en uitsprak „dat ds. J. Keller schuldig wordt verklaard aan de verstoring van orde en rust en geoordeeld wordt ongeschikt te zijn voor de uitoefening van zijn ambt en daarom behoort te worden ontslagen.” Ja, als een predikant vanaf de kansel de kerkvoogden „dieven” noemt en de kerkenraad „een troep zwijnen” liggen maatregelen voor de hand.
In 1931 richtte ds. Keller een vrij hervormde gemeente op. Wellicht dacht hij daardoor ‘vrij’ te zijn om allerlei onstichtelijks uit te halen. Zo beklom hij eens de preekstoel met een aantal bladzijden die hij uit een Bijbel had gescheurd. „Wat ben ik toch ruw, hè?” zei hij eens over zijn eigen onbehouwen optreden.
Steekstoel
Veritas odium parit, ja: de waarheid maakt vijanden. Bij ds. Keller was het anders: de waarheid die hij bracht, maakte vrienden. Daaraan lag het niet. Het was zijn optreden, dat vijandschap veroorzaakte. Zijn prediking bleef zeker niet ongezegend en Gods volk kreeg onderwijs. Maar alles daaromheen was verre van stichtelijk.
De waarheid is hard, dat is zeker waar. Dat wil echter niet zeggen dat de preekstoel tot een steekstoel verbouwd mag worden. En wie twaalf jongeren belijdenis des geloofs mag afnemen, dient daarover verblijd te zijn en moet zich wachten voor de ongepaste tekstkeuze van ds. Keller. Bij die Smerdiekse bakker hoefde de predikant geen zoete broodjes meer te bakken.