Ziet men op de natuurlijke dwaasheid en de krachteloosheid van de mens, het ongeloof en wantrouwen van een zondig schepsel, het gebrek aan liefde en heiligheid, zijn traagheid en vadsigheid in het goede en zijn begeerte tot het kwade, dan schijnt het een volslagen onmogelijkheid te zijn dat iemand onder de stervelingen deze gewichtige bediening zou kunnen aanvaarden. Want wie is tot deze dingen bekwaam?Moest zelfs de grote Paulus niet zeggen bij de eerste aanvang en de voortgang van zijn bediening dat die moet bestraald worden, zou hij zijn ambt heilig en waardig kunnen bekleden? Buiten dat heeft hij niet het minste licht, noch kracht of bekwaamheid, maar staat hij zelfs bloot aan de scherpste pijlen van de vijand.

Dit heeft de levendige ondervinding mij en andere knechten van God geleerd. Hierin werd ik vanaf het begin van mijn bediening ingeleid, zodat ik moest uitroepen: Wee mij, want ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben. Hiervan ben ik nog tot op deze dag gevoelig overtuigd. Dit benauwt mij als ik zo’n groot aantal van zielen van deze gemeente voor mijn ogen zie.

Wilhelmus Themmen,predikant te Nieuwe Pekela

(”Op en aftocht van een geestelijke wachter”, 1730)