Binnenland

Tussen twee vuren

Overdag waren de geallieerden de baas, ’s nachts patrouilleerden de Duitsers. Opheusden was na de Slag om Arnhem frontgebied. De bevolking vluchtte, en vond een in puin geschoten dorp terug.

L. Vogelaar
18 September 2009 17:43Gewijzigd op 14 November 2020 08:42
Opheusdenaar J. H. Willemsen met de oorkonde die zijn vader ontving voor het verbergen van een Amerikaanse piloot. Rechts van hem patroonhulzen uit 1944 die hij op de schoorsteenmantel heeft staan. Foto RD, Anton Dommerholt
Opheusdenaar J. H. Willemsen met de oorkonde die zijn vader ontving voor het verbergen van een Amerikaanse piloot. Rechts van hem patroonhulzen uit 1944 die hij op de schoorsteenmantel heeft staan. Foto RD, Anton Dommerholt

Laag kwamen de bommenwerpers over op zondagmorgen 17 september 1944. Met een enorm lawaai wierpen ze pal aan de overkant van de Rijn, bij Wageningen, hun last af. Het kabaal zorgde in het kerkgebouw van de gereformeerde gemeente in Opheusden voor paniek. „Ons kerkje stond te schudden”, zegt J. H. Willemsen. „Er begonnen mensen te krijsen, maar ds. T. Dorresteijn kalmeerde hen.”De dienst werd voortijdig beëindigd. ’s Middags en ook de volgende dag kwamen zweefvliegtuigen en vliegtuigen vol parachutisten over. „Iedereen stond buiten te kijken. We zagen hoe het Duitse afweergeschut vliegtuigen uit de lucht schoot. Mijn vader heeft een gewonde piloot in de schuilkelder in onze boomgaard verborgen, tot hij ’s avonds in het donker naar het nood­hospitaal kon worden gebracht. Hij hielp ook twee parachutisten weg te komen.”

Nog geen week later kwamen de geallieerden vanuit Nijmegen naar het westen. Ondertussen voerden de Duitsers versterkingen aan. Tussen die twee legers lag Opheusden. Hier, waar de Betuwe op zijn smalst is, wilden de geallieerden de Duitsers tegenhouden die de Over-Betuwe en de Nijmeegse Waalbrug wilden heroveren.

Schuilkelder

Een groot aantal inwoners vertrok. Daarbij kwam een aantal mensen door inslaande granaten om het leven of raakte ernstig gewond. „Wij bleven aanvankelijk. Twee weken lang zaten we dag en nacht in de schuilkelder. Daar hadden we zitbanken en een trap uitgegraven. Ons gezin telde toen negen kinderen. Ook een buurjongen kwam bij ons schuilen. Zijn vader werkte bij het spoor en had ons zware bielzen gegeven. Daarmee hadden we de kuil afgedekt die we in de pruimenboomgaard hadden gegraven. Decimeters grond erop, en toen zaten we behoorlijk veilig. Er liep een droge sloot, die we met golfplaten afdekten. Daaronder sliepen we op een dikke laag stro.

Overdag liepen we soms even door de boomgaard en gluurden naar de weg. Door een greppel slopen we naar ons huis om eten te koken. Dat kwam ons een keer duur te staan. Mijn zus zou koken en ik stak alvast de kachel aan. Onmiddellijk werd het huis door de Duitsers beschoten. Die hadden de rook gezien en dachten dat er ge­allieerde soldaten zaten. We lieten ons plat op de vloer vallen. Ze ‘tuften’ alle ramen eruit en schoten een deel van de pannen van het dak. Vader kwam door de greppel sluipen en zei: „Die pijp van de kachel af!” We staken de afvoer vervolgens door het raam. Toen was er geen rook meer te zien. Het schieten was gestopt.”

Op de vlucht

„In het dorp kwamen twee van mijn oudooms om”, zegt Willemsen. „De ene stond voor het raam te kijken toen een Engelse granaat tegen het huis van zijn buurman klapte. Hij was op slag dood. Bij de ander werd een deel van zijn been weggeschoten. Hij is de dijk opgekropen en daar dood­gebloed.

Er is in Opheusden heel zwaar gevochten. Honderden soldaten lieten hier het leven. De bevolking zat tussen twee vuren. Toen we merkten dat de Amerikanen niet verder oprukten, drong steeds meer het besef door dat ons dorp wel eens lang strijdtoneel zou kunnen blijven. Een Nederlander die in het Amerikaanse leger diende, adviseerde ons naar het oosten te vluchten. We moesten een witte zakdoek om onze linkerarm doen, om te laten zien dat we geen vermomde Duitsers waren.

Zo ontkwamen we naar Zetten. Daar zijn we een dag en een nacht geweest, maar ook dat dorp lag onder vuur. Daarom trokken we verder. Wekenlang zaten we in Herveld, maar toen moesten we uit de Betuwe vertrekken.” Van november tot juni verbleef het gezin met een groot aantal andere Opheusdenaren in Eindhoven.

Na de Duitse capitulatie ging Willemsen als eerste van het gezin terug. „Ik ging clandestien –verborgen in een teil– met een gezin mee dat vergunning had gekregen terug te keren. Wat we aantroffen, viel niet mee: een groot deel van Opheusden lag in puin. Er stonden tal van mooie huizen in het dorp, maar nu waren er veel verwoest of zwaar beschadigd. Er reed zelfs een treintje om al het puin af te voeren. Van ons huis waren alleen nog wat scheefhangende muren en ingezakte balken over. Opheusden had zware klappen gekregen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer