Een schilder die profeet wordt
Het symposium ”Kunst in de kerk” dat het Nederlands Dagblad (ND) zaterdag in Zeewolde organiseert, heeft iets revolutionairs over zich. Een maand geleden waren alle kaartjes al verkocht. Dat zegt op zich niets. Pas prikkelend is de inzet van prof. dr. J. Douma: „Het is bekend dat in orthodox gereformeerde kerken expressies van kunst in de kerk –om het zacht te zeggen– niet erg opvallen.” Hij bepleit meer ruimte voor kunst in de kerk. Gaat er iets veranderen in calvinistische kring?
Over de uitkomst van het ND-symposium valt op zijn vroegst aan het eind van de middag wat te zeggen. Dan hebben de voors en tegens geklonken. Het kan niet missen: een vóór van kunstenaar Henk Pietersma, „die vertrok uit de gereformeerde kerk en in zijn evangelische gemeente de ruimte heeft gevonden”, en een tegen van cultuurredacteur Rudy Ligtenberg van het Reformatorisch Dagblad.
Beiden moeten hun visie geven op het nogal polemische pleidooi dat prof. Douma in zijn boek ”Over beelden en beeldenstormers” voor kunst in de kerk voert. Hij kiest daarmee positie tegen de praktijk, die immers door soberheid wordt gestempeld.
Ongetwijfeld valt zaterdag ook de naam van een ander boek dat dit jaar verscheen: ”Cultuur in beweging”. Ds. G. C. Geluk, hervormd predikant in Huizen, bepleit nagenoeg hetzelfde. Hij maakte studie van Calvijn en kwam tot de conclusie dat de reformator „geen calvinist” was: „Calvijn liet zich opvallend positief over onze roeping in deze wereld uit en gaf alle ruimte aan kunst. Hij was een man van zijn tijd, wist alles wat er te weten was en stond open voor de wereld.” Al kent hij grenzen, ds. Geluk is ervan overtuigd dat hij Calvijns zegen heeft als hij bijvoorbeeld zijn preek met een schilderij illustreert.
Gehoor
Groeit in de gereformeerde gezindte langzaam maar zeker ontvankelijkheid voor kunst in de kerk, voor een schilderij bij de preek, een crucifix aan de muur? Dr. W. J. op ’t Hof, hervormd predikant in Nederhemert, neemt wel veranderingen waar, maar ziet die (nog) ver van zijn eigen preekstoel. „De verschuivingen hebben vooral in de linkerflank van de reformatorische gezindte plaats en dan op veel breder terrein dan alleen de kunst. Voor mij is het ondenkbaar dat ik in mijn preek gebruik zou maken van een schilderij of ander beeldmateriaal. Dat is de bijbelse lijn niet. God werkt door het gehoor en niet door het gezicht. Is het niet opmerkelijk dat de zondeval in Genesis juist door het gezicht gebeurt?”
Tegen kunst an sich heeft dr. Op ’t Hof geen bezwaar. „Kunst is verrijkend. De vaderen lieten daarvoor ook ruimte. Neem bijvoorbeeld de Gouden Eeuw. Christenen namen toen volop deel aan de cultuur van hun tijd, op particulier terrein, maar níet in de eredienst. Dat is een bijbelse scheiding. Ik zie nergens in het Nieuwe Testament een basis om kunst de kerk binnen te voeren. Volgens mij laat Calvijn hiervoor evenmin ruimte. Als je denkt van wél, dan vraag ik me af of je hem niet met de ogen van een twintigste-eeuwer bekijkt.
Wat moet kunst in de kerk toevoegen? Als het is om de mensen erbij te houden, dan ben je al te laat. Dan heb je de slag al verloren.” Dr. Op ’t Hof vermoedt zelfs dat hij strikt zou zijn als hij niet alleen beeldende kunst maar ook het orgel buiten de kerkdeur zou houden. „In het Nieuwe Testament vind je ook voor muziekinstrumenten geen grond. Het orgel is in de zeventiende eeuw om praktische redenen ingevoerd. Ik ga geen rumoer verwekken, maar als ik een kerk zou starten, zou ik geen orgel nemen. Zingen gaat bovendien a capella beter. Organisten spelen negen van de tien keer te hard: de gemeente hoort zichzelf niet meer en de stem kan zich niet ontplooien.”
Karretje
Ook kunstenaar Arie van der Spek uit Nieuw-Beijerland, die een glas-in-loodraam voor de gereformeerde gemeente van Middelburg maakte, stelt een langzame verandering vast. „Je ziet bijvoorbeeld dat er aandacht komt voor meer dan alleen de functionaliteit van een kerkgebouw. Zo’n groot raam in Middelburg met Hooglied-symboliek was best een beetje revolutionair. Zoiets kan echter alleen als het past in de ruimte; beeldende kunst mag er niet duimendik bovenop liggen.
Ik vind een schilderij aan een kerkwand anders. Dat is vaak echt een toevoeging, al kan ik me ook voorstellen dat het opgenomen wordt in het geheel. Een schilderij bij de preek vind ik een heilloze weg. Dan neemt het subjectieve beleven van de kunstenaar de plaats van het Woord van God in en dan krijg je een horizontale, maatschappijgerichte preek. Menselijke gevoelens komen centraal te staan. Dat kan wel op een gemeenteavond, maar niet in de eredienst. Het gevaar dreigt dat de vraag hoe mensen met elkaar omgaan, belangrijker wordt dan hoe God met ons omgaat.”
Van der Spek vindt dat Douma in zijn enthousiasme te ver gaat. „Hij kent te grote waarde aan inhoudelijke aspecten van kunst toe. Ik zie kunst als gave van God, waarmee mensen dingen zichtbaar kunnen maken, maar dat blijft op het gebied van het esthetische. Als je de inhoud van kunst centraal gaat stellen, maak je van de kunstenaar een profeet en span je kunst voor het karretje van de ideologie. Dat klopt niet. Als kunstenaar kan ik dingen zichtbaar maken, maar mijn centrale probleem is: hoe geef ik het vorm? Als een predikant mijn kunst kiest vanwege de inhoud, ben ik niet blij. Het kunstige, dat wat mijn kunstwerk tot kunst maakt, is van minder belang geworden. Een schilderij moet zichzelf vertellen. Zodra het niet meer schilderkunstig is en het gaat om het verhaal, dan kun je net zo goed een boek schrijven.
Ik heb het gevoel dat sommigen vinden dat eens een inhaalmanoeuvre moet worden gemaakt. Zo van: Kunst nam nooit zo veel plaats in en het kan zo veel betekenen, laten we het dus maar toelaten. Ik vind dat geen goede gedachte. Als wij géén aandacht hebben voor kunst, is dat tot schade van ons welzijn en verschraalt ons leven, maar we moeten het de plaats geven die het moet hebben. Kunst is een waardig decorum, maar het blijft decorum.”