„Hooggeschoolde predikant steeds belangrijker”
Op het laatste moment maakt hij nog een move in zijn loopbaan. Dr. H. de Leede neemt afscheid van het protestants seminarium Hydepark in Doorn en gaat de komende vijf jaar onderzoek doen naar de vraag hoe beginnende predikanten in prediking, gebed en liedkeuze de betekenis van het kwaad aan de orde stellen.
Als hoofd van het opleidings- en nascholingsinstituut van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), sinds twee jaar onderdeel van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU), vormde dr. De Leede de afgelopen vijftien jaar honderden (aankomende) predikanten. Hij blijft verbonden aan de universiteit, maar nu als onderzoeker en senior docent ”leerprocessen in de gemeente”. Daarnaast blijft hij ook onderwijs geven in de nascholing van predikanten. Zijn werkkamer is per 1 januari in Utrecht.Dr. De Leede (1950) spreekt van een „ingrijpende verandering.” „Ik ben blij dat ik in de laatste periode van mijn loopbaan nog een nieuwe start kan maken. Het is een uitgelezen kans om alle ervaringen en gesprekken van de afgelopen jaren vruchtbaar te maken.
Tegelijk sluit ik ook een periode van mijn leven af. Ik ben enorm vergroeid met het seminarium, maar ik merk ook dat de afstand tot jonge predikanten groter wordt – te groot. Voor de verjonging van het seminarium is het goed dat ik vertrek. Anderen kunnen nu het seminarium binnen de PThU gestalte geven.”
Dr. De Leede ziet zich als een vertegenwoordiger van het ‘oude’ seminarium. Dat was, zegt hij, een „redelijk zelfstandig” instituut, nauw verbonden aan de Nederlandse Hervormde Kerk en –na 2004– aan de Protestantse Kerk in Nederland. „Ik was toch een beetje het gezicht van het kerkelijk seminarium. Met de komst van de PThU in 2007 zijn we meer een nascholinginstituut geworden.”
Jammer?
„Die ontwikkeling heb ik toegejuicht. Het seminarium was sterk verbonden aan de oude hervormde kerkelijke opleiding en met de komst van de Protestantse Theologische Universiteit viel dat weg. Op dat moment stonden we voor de keuze: of we worden het vormingsinstituut van de kerk of we zoeken een nauwe band met de PThU. We hebben voor dat laatste gekozen, wat nu al de eerste vruchten begint af te werpen. We zijn nu meer een onderdeel van het docentencorps van de universiteit en dat geeft perspectieven voor de toekomst.”
Hoe sterk is het seminarium veranderd sinds u er in 1994 rector werd?
„Begin jaren negentig deed het theologisch en geestelijk klimaat op Hydepark me nog sterk denken aan de jaren zeventig, toen ik zelf studeerde en beginnend predikant was. Hoe sterk de studenten ook van elkaar verschilden, er was een gezamenlijk theologisch referentiekader. Calvijn, Barth, Tillich, Kohlbrugge, Bonhoeffer, Berkhof; er was een ”common ground”. Ze begrepen elkaar, hoezeer ze het met elkaar ook oneens waren. En er was een groot commitment aan de hele hervormde kerk.
Dat klimaat heb ik sterk zien veranderen. Er zijn geen grote namen meer. Aan het einde van de opleiding vraag ik studenten altijd naar hun theologische oriëntatiepunten. Dan blijkt dat ze meer eclectisch denken, verschillende theologische opvattingen samenvoegen. Of ik hoor helemaal niets.
Opleidingen zijn tegenwoordig sterk op het aanleren en verwerven van competenties gericht. Dat maakt het schoolser. Als een tweedejaars student zegt dat hij „in de klas” zit en „les” heeft, dan zijn dat kleine signalen. Steeds minder studenten zitten op disputen als Voetius en CSFR. Dáár leerde je theologiseren, verdedigen, positie bepalen, met kritiek omgaan. Gelukkig zie ik onder de huidige generatie theologen weer sterkere behoefte aan echte theologie.”
Discussie
De jaren voor de totstandkoming van de Protestantse Kerk in 2004 waren voor hem het moeilijkst. „Op het seminarium heerste soms een negatieve sfeer, die je overigens in heel de kerk tegenkwam. Discussies stonden stil. Er was eigenlijk alleen maar sprake van een uitwisseling van meningen, zonder de verwachting: we hebben wat met elkaar en vandaar uit willen we verder, in die ene kerk. Ik kijk er met een zekere treurnis op terug. Het was bovendien een periode waarin de toekomst van het seminarium onzeker was.”
Dr. De Leede zag de afgelopen jaren ook het aantal vrouwelijke studenten, ook van orthodox-gereformeerde afkomst, sterk toenemen. „Het ambt van predikant vervrouwelijkt.”
Een van de grootste veranderingen is echter dat het totaalaantal studenten en aanstaande predikanten in tien jaar tijd meer dan halveerde. „De terugloop van de kerk zie je ook in het seminarium terug. Eind jaren negentig kwam het voor dat alleen al de hervormde opleiding 95 nieuwe predikanten afleverde. Nu haalt de hele PThU net de vijftig. Er is sprake van een lichte groei van het aantal aanmeldingen, maar die zal zich naar verwachting stabiliseren rond de 55 à 60.”
Onderzoeksbureau Kaski becijferde dat de Protestantse Kerk binnen twintig jaar de helft van haar leden verliest. Hoe ziet u de toekomst van de kerk?
„Tijdens mijn vakantie heb ik het boek ”Een seculiere tijd” van de Canadese filosoof Charles Taylor gelezen. Ik denk dat Taylor gelijk heeft als hij stelt dat in onze samenleving de traditionele, kerkelijke gestalte van het christelijk geloof niet zal overleven. Veel dingen vielen door Taylors boek op hun plek. Waarom een volkskerk als de Nederlandse Hervormde Kerk echt voorbij is. Waarom een eenvormige beginselenkerk als de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt het niet houdt. En ook waarom een mainstreamkerk als de Protestantse Kerk zo moeilijk een bindende factor wordt voor moderne gelovigen. De kerk moet zoeken naar nieuwe vormgeving, die past bij een netwerksamenleving.”
Dat vraagt om een nieuwe vormgeving van het christelijk geloof, aldus dr. De Leede. „In de lijn van wat we al zien gebeuren. Mensen verlangen een sterke kerkelijke gemeente waar ze zich thuisvoelen, met hun gezin, of als alleengaande, of als homo. De kerk van de toekomst moet een verbond zijn van inhoudelijk sterke kerkelijke gemeenschappen, waar mensen zich toewijden om vrijmoedig en authentiek christelijk te leven in een moderne, pluralistische samenleving.”
Die gemeenten zullen onderling sterk verschillen, in liturgische vormgeving, morele keuzes, praktijk van doop en avondmaal. „Dat is gegeven met die beweeglijkheid, waar ik het net over had. De kerk van de toekomst zal zich steeds weer vormen rond de wezensvraag: „Wie is God voor ons en wat betekent het Hem te kennen en in Christus te volgen?””
Wat vraagt dat van toekomstige predikanten?
„De kerk in zo’n netwerksamenleving heeft inhoudelijk sterke predikanten nodig. En vrijwilligers die zich voor langere tijd heel expliciet toewijden aan het christelijk geloof, aan Christus en Zijn kerk. Ik denk aan jongeren in een diaconaal jaar, volwassenen in een sabbatical, senioren in een tweede (deeltijd-) loopbaan.
Moderne mensen hebben behoefte aan een hoogwaardige, terzake doende prediking. Natuurlijk, ze komen niet tot geloof door een intellectuele preek maar door het werk van de Heilige Geest, en in een levendige gemeenschap. Omgekeerd geldt echter wel dat een inhoudelijk slecht vormgegeven kerkdienst of niet-deskundig pastoraat hindernissen kunnen zijn om op langere termijn bij de kerk betrokken te blijven.
Een deel van de predikanten zal academisch geschoold moeten zijn, in staat om culturele, filosofische en religieuze vragen te relateren aan de grote traditie van de kerk. Ze dienen het Evangelie op een hoogwaardige manier te vertolken. Dat is een hoge eis, maar voor minder kunnen we het niet doen.”
Dat betekent volgens dr. De Leede niet dat alle predikanten hetzelfde moeten zijn of kunnen. Hij pleit voor differentiatie, als dat in grotere gemeenten of regio’s mogelijk is. „Een andere categorie predikanten –of hbo-theologen met ambtelijke bevoegdheid– moet in staat zijn om in de gemeente pastoraal en missionair werk te verrichten. Vaak merk je dat mensen juist tot geloof komen door pastoraal bewogen predikanten en andere werkers in de kerk, al dan niet betaald of in het ambt. Maar zorg er als kerk voor dat je alle kwaliteiten op niveau in huis hebt.”
Het belang van de theologisch hooggeschoolde predikant zal niet afnemen maar toenemen, stelt dr. De Leede. „Dat is een heel omstreden zin, ik weet het, maar het is wel zo. Het is voor mij dan ook een grote teleurstelling dat de kerk er zó lang over doet om de permanente educatie van predikanten te regelen. Het is toch onbestaanbaar dat dominees niet hun hele beroepsleven verplichte cursussen hoeven te volgen? Dat moet iedereen.”
De synode van de Protestantse Kerk buigt zich in november opnieuw over een rapport van de commissie-Veerman, dat onder meer voorziet in de nascholing van predikanten. Dr. De Leede zou het „onbegrijpelijk” vinden als de kerk niet zou investeren in „een leven lang leren” van haar predikanten. „De kerk heeft de PThU opgericht. Zij moet dan ook laten merken dat ze die universiteit nodig heeft voor de theologische opleiding, scholing en nascholing van predikanten. De PThU moet uiteraard in staat zijn kerkelijke theologie te beoefenen: theologie die de kerk nodig heeft. Daarom is het zo mooi dat de PThU een ‘eigen’ nascholingsinstituut heeft.”
En u gaat nu aan de PThU onderzoeken hoe beginnende predikanten het kwaad aan de orde stellen.
„God en het kwaad is het grote thema in de Bijbel, in de theologie en in ons leven als mens in de wereld. Ik wil nagaan hoe predikanten in de breedte van de kerk in de eredienst over het kwaad spreken. Over persoonlijk kwaad –zonde en schuld– en over bovenpersoonlijk kwaad. Spreekt men over dat laatste vanuit God, of juist vanuit duivel en demonen? Anderen spreken over onbegrepen kwaad, het raadsel van de schepping. Een interessante vraag is ook over welk kwaad predikanten níét spreken. Heeft dat met hun eigen biografie te maken?
En hoe bidden wij in de kerkdienst? Elke liturgische handeling is ook een theologische beslissing. Gebeden zijn een weerslag van iemands theologie. Maar ook de keuze van liederen. Als je in de eredienst ruimte geeft aan andere liederen dan de Psalmen –waar ik overigens een voorstander van ben– dan wordt het spannend. Het risico bestaat dat de donkere tonen van het verzet tegen een heilig God wegvallen. Aan de andere kant: als je geen gezangen in de eredienst hebt, welke psalmen laat je dan zingen, en welke coupletten laat je maar weg?”
U vraagt studenten naar hun theologisch referentiekader. Van welke theoloog heeft u veel geleerd?
„Door de spiritualiteit van Bun-yan ben ik bewust tot geloof gekomen. Ik was een jaar of veertien toen ik ”De Christenreis” las. In mijn studententijd gaf Kolhbrugge me ruimte, terwijl mijn theologisch hart is gevormd door Barth, Noordmans en Van Ruler. Uiteindelijk heeft de ethische theologie, zoals Noordmans die vormgaf in gesprek met Calvijn, mij het sterkst gevormd. En natuurlijk Küng, op wie ik gepromoveerd ben.
Dit Calvijnjaar ben ik met velen weer onder de indruk van de theologische denkkracht van deze reformator. Maar het is óók het Darwinjaar. Dat houdt mij nog meer bij de les. Hoe vertolken wij het geloof in een tijd die zo gestempeld is door Darwin? Waarin alles materie is, in het besef van velen. Zelfs ons denken, ervaren en moreel beslissen zouden maar „stroompjes in onze hersenen” zijn. Vanuit de grote christelijke traditie weten we toch wel wat meer te zeggen. Daar hebben wij oude en nieuwe „grote namen” voor nodig.”