Kerk & religie

Van mondelinge traditie naar geschreven tekst

De Bijbel is een menselijk boek dat pas later de status van goddelijke openbaring kreeg. Prof. Karel van der Toorn beschouwt het ontstaan van de Bijbel vooral als historicus. „De Bijbel is een verzameling documenten die in de schrijverswerkplaats van de tempel zijn ontstaan. Eerst was de mondelinge overlevering gezaghebbend. Later kregen geschreven teksten de status van openbaring. Israël kreeg daarom pas later een boekcultuur.”

Klaas van der Zwaag
28 July 2009 09:30Gewijzigd op 14 November 2020 08:22
AMSTERDAM – Prof. Karel van der Toorn: „De Bijbel is een magazijn vol tradities die door de tijd heen werden verzameld, bewaard en bestudeerd door een klein aantal specialisten.” Foto RD
AMSTERDAM – Prof. Karel van der Toorn: „De Bijbel is een magazijn vol tradities die door de tijd heen werden verzameld, bewaard en bestudeerd door een klein aantal specialisten.” Foto RD

Van der Toorn (1956) was vele jaren hoogleraar op het terrein van de religiegeschiedenis van het oude Nabije Oosten. Zijn onderzoek concentreerde zich op de Israëlitische en Babylonische godsdiensten. Sinds 2006 is hij voorzitter van het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam. Tijdens een studieperiode schreef hij in het Engels ”Scribal Culture and the Making of the Bible” (2007). Het boek verscheen vorige maand in het Nederlands onder de titel ”Wie schreef de Bijbel? De ontstaansgeschiedenis van het Oude Testament” (uitg. Kok, Kampen).Schrijverscultuur

Van der Toorn plaatst de Bijbel in de context van de schrijverscultuur van het Nabije Oosten, zoals Mesopotamië en Egypte. Kortweg komt zijn visie hierop neer dat de teksten van de Bijbel niet het werk van bevlogen zieners zijn, maar van ambachtslieden en beroepsschrijvers. „De Bijbel is ontstaan in de schrijverswerkplaats van de tempel en werd daar ook bestudeerd. In wezen was het dus een boek van de geestelijkheid, de intellectuele bovenlaag van de samen­leving, niet van het gewone volk. De Israëlitische cultuur was een mondeling overgeleverde cultuur. Slechts 5 tot 10 procent kon lezen en schrijven.”

Voor zover literatuur mensen bereikte buiten deze kleine kring gebeurde dat via mondelinge presentatie, die dan ook veel ouder was dan de schriftelijke overlevering. „De Bijbel als een verzameling boeken, zoals gesuggereerd wordt door de Griekse term ”biblia”, is dus een anachronisme. De Bijbel blijkt een magazijn te zijn vol tradities die door de tijd heen werden verzameld, bewaard en bestudeerd door een klein aantal specialisten.”

Nieuw openbaringsbegrip

Volgens Van der Toorn ontstond er in het Nabije Oosten rond 1150 vóór Christus een nieuw openbaringsparadigma als een middel om de geschreven traditie gezag te geven. Openbaring werd nu vereenzelvigd met een vastomlijnde groep teksten. „Er kwam in die tijd steeds meer materiaal beschikbaar. Het schrift had door de moeilijkheidsgraad ook iets imponerends. Er waren specialisten die het gezag van de geschreven teksten bevestigden. Hoe ouder een geschreven tekst, hoe belangrijker deze was. Men beschouwde de ouderdom van de geschreven traditie als een garantie voor de waarheid.”

In alle culturen van het Nabije Oosten is volgens Van der Toorn een omslagpunt aan te wijzen, waarbij geschreven teksten een groter gezag kregen dan mondelinge overlevering. „In Israël is dat goed te dateren met de hervormingen van Josia in 622. In die tijd werd de wetstekst in de tempel ontdekt, een tekst waarvan men aanneemt dat het Deuteronomium geweest moet zijn. Daarin lezen we dat er maar één tempel mocht zijn. De plaats die God zou aanwijzen, was Jeruzalem. Die ontdekking stond in schril contrast met de aanwezigheid van allerlei tempels in het toenmalige Israël, die alle gelegitimeerd werden door de mondelinge traditie.”

Was voorheen de openbaring een interactie tussen bovenmenselijke wezens en menselijke individuen, waarbij de eersten kennis verleenden aan de laatsten, nu worden de ‘charismatici’ van vroeger (profeten, priesters of wijzen) „postuum getransformeerd tot schrijvers”, aldus Van der Toorn. „Na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap, tussen 500 en 400 v.Chr., ging het verleden steeds meer gelden als de ideale tijd. Vroeger was de tijd van de mondelinge openbaring, de tijd van de profetie. De profeet Ezra, die zorgde voor opstelling van de wet, staat aan het begin van de moderne tijd.”

Canon

Van der Toorn gaat ook in op de vraag waarom de boekrollen van de Hebreeuwse Bijbel uiteindelijk één boek werden en ook een canonieke status kregen. Hij onderstreept dat de canon oorspronkelijk een lijst was en geen boek. In plaats van canon spreekt Van der Toorn liever van „de afsluiting van het canonieke tijdperk.”

Het gaat om de periode waarin bovennatuurlijk gezag alleen toegeschreven werd aan geschriften van geïnspireerde mannen uit het tijdperk van de profetie. „Canonisering is niet de uitkomst van een organisch en natuurlijk proces, maar van de redactionele activiteit van Ezra en een decreet van de Perzische regering. In de Joodse geschiedschrijving is Ezra het symbool geworden van het herstel van de Jodendom in de Perzische tijd. Dank zij de Perzische autoriteiten konden Ezra en zijn mederedacteuren van een boek dat verschillende documenten omvatte één boek maken, dat vervolgens ook bindend opgelegd werd.”

De codificatie van de wet impliceerde een verschuiving van het gezag van personen naar het gezag van het boek. De nadruk op de status van de tekst als openbaring betekende dat de vermeende auteur slechts opschreef wat hem werd gedicteerd. Hoe ouder de tekst, hoe groter het gezag.

De canon van de Hebreeuwse geschriften is volgens Van der Toorn tot stand gekomen door twee beslissingen die werden genomen door gezaghebbende personen of instellingen. „Het ene besluit was de afkondiging van de Thora als de nationale wet, ingesteld door God en gelegitimeerd door de koning en uitgevoerd door Ezra en Nehemia. Het tweede besluit, twee eeuwen daarna genomen, was de formulering van het dogma van het profetische tijdperk. De schrijvers van Jeruzalem probeerden hun moreel leiderschap te bekrachtigen door zieners en extatici als charlatans te diskwalificeren. De echte profeten waren de boeken van de profeten die alleen door hen konden worden uitgelegd.”

De afsluiting van de canon was het gevolg van de uiteindelijke consensus onder farizese geleerden over de ouderdom en de authenticiteit van de boeken van de Hebreeuwse Bijbel. „Inhoud en ideeën waren niet relevant als het om de canoniciteit ging. De discussie ging uitsluitend over auteurschap en ouderdom. Boekrollen werden de symbolen van de Hebreeuwse schrijverscultuur. Doordat de Bijbel een symbool werd van de Joodse religie, nam het Jodendom trekken aan van een schrijverscultuur.”

U legt de nadruk op het historisch wordingsproces van de Bijbel. In hoeverre kan er in uw visie nog sprake zijn van de Bijbel als het Woord van God?

„Dat laatste is een theologische invalshoek. Die kun je uiteraard kiezen, maar ik ben als historicus te werk gegaan. Ik probeer het ontstaansproces van de Bijbel van onderaf te verstaan. Religieuze specialisten en profeten deden een beroep op openbaring, die vervolgens overging op de schriftelijke traditie, en dat laatste werd aanvaard als grondslag van het Oude Testament.”

Is het historisch ontstaansproces van de Bijbel dan niet evengoed te combineren met de visie op de Bijbel als gezaghebbend Woord van God?

„In mijn boek is dat niet te combineren. Ik heb mijn these prikkelend opgeschreven, maar ook confronterend omdat ik vragen aan de orde stel waarop ook orthodoxe theologen een antwoord moeten hebben. Dat is voor mij niet alleen het vermeende auteurschap van Jesaja of Jeremia, maar ook het feit dat de Bijbel er gewoon anders uitzag dan wij denken. Wij zijn grootgebracht in een boekcultuur en kunnen ons moeilijk voorstellen dat de Bijbel oorspronkelijk een reeks schriftrollen was waaraan voortdurend in naam van de auteurs passages werden toegevoegd.”

U beschouwt de Bijbel als een puur menselijk boek?

„Voor een historicus is het een menselijk boek, zoals dat geldt voor alle heilige boeken. Het is allemaal mensenwerk. Maar ik probeer wel duidelijk te maken hoe het gekomen is dat deze teksten goddelijk gezag kregen. Als je spreekt van het Woord van God, is dat een waardeoordeel dat een lange geschiedenis heeft. Die probeer ik te traceren.”

Je kunt ook zeggen: het is God Die mensen in dienst genomen heeft om Zijn openbaring te beschrijven.

„Dat zou ik zo niet zeggen. Ik respecteer wel de mensen die het zo beleven, maar ik vraag ruimte voor een strikt historische benadering. Ik kom met een voor mij plausibele beschrijving van de ontwikkelingsgang van de Bijbel, zoals die ontstaan is in de schrijverscultuur van het Nabije Oosten. Ik richt mij op de rol en de opleiding van de schrijvers. De Bijbel is een cultuurhistorisch boek. Als historicus kan ik er niet van uitgaan dat de Bijbel alleen maar een uniek boek is.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer