Jobs ellende
„Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet Mij erven…”Job 13:26
Petrus, die grote gunstgenoot van onze Zaligmaker, verloochende zijn Meester. Er kwam een tijd dat hij daarom moest lijden én dat hij zijn misdaad met bittere tranen moest bewenen. Tot bewijs van deze waarheid dient nu het voorbeeld van de man Gods, Job. Zijn jeugd was een tijd van zondige vermakelijkheid, doch zijn hogere jaren waren daarna een tijd van welverdiende ellendigheid.Daarover klaagt Job in onze tekst zo erbarmelijk tot God. Tevoren had hij onderzocht bij God wat toch de oorzaak was dat Hij zo streng met hem handelde. In vers 23 zegt hij: „Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mij mijn overtreding en mijn zonden bekend.” Daarom beklaagt hij zich dat de Heere hem verlaten had in zijn grote nood.
Want hij zegt tot de Heere in het 24e vers: „Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand?” Hier vervolgt Job zijn kermen of God tot ontferming mocht bewogen worden. De inhoud van onze tekst is niets anders dan een droeve klacht over de bitterheid en de zwaarte van zijn ellende. Twee dingen zijn hier aan te merken: De ellende van Job en de vergroting hiervan.
Guiljelmus Saldenus,predikant te Kockengen
(”De weeklacht der heiligen”, 1654)