Cultuur & boeken

Het rijk der calvinistische fabelen

Titel:

Herman Paul
22 January 2003 07:36Gewijzigd op 14 November 2020 00:05

”Katholieke identiteit en historisch bewustzijn. W. J. F. Nuyens (1823-1894) en zijn ”nationale” geschiedschrijving”
Auteur: Albert van der Zeijden
Uitgeverij: Verloren, Hilversum, 2002
ISBN 90 6550 709 4
Pagina’s: 368
Prijs: € 30,-. Volgens Groen van Prinsterer had Nederland een protestants karakter. Deze opvatting liet weinig ruimte voor een volwaardig burgerschap van rooms-katholieken. Nederlandse katholieken streefden daarom naar een alternatieve invulling van het natiebegrip. W. J. F. Nuyens (1823-1894) was een van hen. Vanaf de jaren 1860 maakte hij naam met een katholieke interpretatie van het vaderlandse verleden. Over deze Nuyens schreef Albert van der Zeijden een voortreffelijk proefschrift.

In het voorjaar van 1868 maakte Nederland zich op voor een feestelijke herdenking van de Slag bij Heiligerlee. Iedereen wist dat met deze veldslag, in 1568, de strijd om de Nederlandse onafhankelijkheid was begonnen. Het lag daarom voor de hand de helden van Heiligerlee te herdenken als grondleggers van de Nederlandse natie. Vooral onder verlichte protestanten vond deze gedachte aanhang. Zij meenden dat de herdenking van Heiligerlee kon bijdragen aan een besef van „nationale eenheid boven geloofsverdeeldheid.”

Maar in plaats van eenheid bracht de viering tweedracht teweeg. De religieuze toon waarop de nationale saamhorigheid werd bezongen, schoot velen in het verkeerde keelgat. Vooral rooms-katholieken voelden zich buitengesloten door protestants-nationale interpretaties van het Nederlandse verleden. Een van hun zegsmannen, W. J. F. Nuyens, schreef dat de feestvierders wat hem betreft zo veel „bombastische verzen” mochten maken als ze wilden, maar dat ze Nederland en het protestantisme niet moesten vereenzelvigen. „Wij protesteeren, omdat wij ons zelven als Nederlanders beschouwen en zullen blijven handhaven, al behooren wij niet tot het kerkgenootschap, dat twee eeuwen lang de alleenheerschappij heeft gevoerd.”

Levenstaak
Dit waren typerende woorden voor de man die de geschiedenis zou ingaan als pleitbezorger van de katholieke zaak. Willem Nuyens zag het als zijn levenstaak de Nederlandse katholieken een plaats te geven in een natie waarvan het karakter tot dan toe vooral door protestanten was gedefinieerd. Daartoe zette hij zich (naast zijn drukke baan als huisarts in Westwoud) aan de studie van het verleden.

Nuyens’ ”Algemeene geschiedenis des Nederlandschen volks” werd een katholieke tegenhanger van protestantse geschiedinterpretaties. Zaken als de ”dubbele ebbe” van 1672 en de ”protestantse wind” van 1688 verwees de auteur naar „het rijk der calvinistische fabelen.” Omgekeerd kregen de gewelddadigheden van watergeuzen en beeldenstormers in zijn geschiedverhaal een extra gewicht. Voorbeelden van goede vaderlanders waren voor Nuyens de doorsnee katholieken van de zestiende eeuw, die hun weg hadden gezocht tussen felle calvinisten aan de ene kant en Spaanse onderdrukkers aan de andere.

Albert van der Zeijden noemt deze voorstelling van het verleden een instrument waarmee Nuyens „katholieke identiteitspolitiek” bedreef. In zijn proefschrift toont hij aan hoe dit streven naar een katholieke nationale identiteit het denken van Nuyens beheerste. Niet enkel in zijn geschiedschrijving kwam deze politiek tot uitdrukking, maar ook in ”De Wachter”, het tijdschrift dat Nuyens samen met Herman Schaepman redigeerde, en in zijn bijdragen aan actuele debatten als die over de herdenking van Heiligerlee.

Mythe
Van der Zeijdens proefschrift is een heldere, leesbare en grondig gedocumenteerde studie van Nuyens’ werk. Als zodanig vult het boek allerlei leemten in de vaak liberaal georiënteerde geschiedschrijving van de Nederlandse historiografie (Jo Tollebeek, P. B. M. Blaas). Tevens corrigeert het boek een vooroordeel dat in oudere katholieke literatuur wel voorkomt, namelijk dat Nuyens altijd in de schaduw heeft gestaan van J. A. Alberdingk Thijm. Van der Zeijden ontmaskert deze gedachte als een mythe uit de koker van Gerard Brom en L. J. Rogier, twee twintigste-eeuwse historici die zich vergaand met Thijm identificeerden.

Het boek biedt echter meer dan dit. Via Nuyens komt Van der Zeijden te spreken over de grote thema’s van de katholieke wereld in de negentiende eeuw. Hij wijst op de identieke problemen die katholieken en orthodoxe protestanten ontmoetten in hun streven naar toe-eigening van het nationale verleden. Het hoofdstuk over historische gedenkdagen tussen 1848 en 1879 -een bijna zelfstandig essay van 63 pagina’s- biedt een fascinerend overzicht van wat de negentiende-eeuwse herdenkingsdrift zoal tot stand bracht. En passant geeft Van der Zeijden rake observaties van zulke uiteenlopende zaken als de betekenis van J. L. Motley voor de Nederlandse historiografie en de laattwintigste-eeuwse ”ontzuiling” van de protestantse en katholieke geschiedschrijving.

Ontzuilde historiografie
Zijn eigen boek is een voorbeeld van ontzuilde historiografie. (Hayden White, de Amerikaanse theoreticus, zou spreken van „ironische” geschiedschrijving.) Van der Zeijden is er niet op uit het gelijk van Nuyens aan te tonen, evenmin als dat hij zich afzet tegen de sympathiserende studies van eerdere generaties. Dankzij deze distantie kan hij spreken over Nuyens’ ”identiteitspolitiek” en over de ”retorische strategieën” in diens ”Geschiedenis der Nederlandsche beroerten”. Gaat Van der Zeijden echter niet een stap te ver wanneer hij Nuyens’ geloof vanuit zo’n ironisch gezichtspunt bespreekt?

Toen in de jaren 1860 de Kerkelijke Staat in Italië op het punt stond te bezwijken, vreesde Nuyens dat zij het pausdom en daarmee het hele katholicisme in haar val zou meesleuren. In deze bange dagen kon Nuyens slechts vertrouwen op de bijbelse belofte, dat Christus Zijn Kerk tot in eeuwigheid zal bewaren. Van der Zeijden constateert dan, dat Nuyens zijn toevlucht nam tot een „bezwerende formule.” Psychologisch acht hij dit verklaarbaar: „Als de nood hoog is dan zoekt de mens zijn toevlucht tot de godsdienst.”

Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat voor een man die zijn leven wijdde aan de katholieke zaak, het christelijk geloof méér dan een bezwerende formule was. Een psychologische reductie van deze geloofsinhoud is de weg van de minste weerstand. Veel boeiender zijn de vragen wat het geloof voor Nuyens echt betekende en hoe hij in zijn leven aan dit geloof gestalte gaf. Van der Zeijden moet hier zijn blijven steken in de ”kritische” traditie waarvoor hij in andere opzichten zo’n voortreffelijk alternatief biedt.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer