Rode kool op de kansel
In onze tijd wil het nogal eens voorkomen dat predikanten voorwerpen mee de kansel op nemen, voor aanschouwelijk onderwijs. Iemand vertelde me dat een weleerwaarde met een simpel gebruiksvoorwerp in de hand aan de goegemeente vroeg: „Weet u wat dit is?” De hoorder had de neiging te roepen: „Nee, geen idee.” Maar laten we deze activiteiten het voordeel van de twijfel geven. Kinderen willen ook wat. Als ’t maar niet te infantiel wordt.
Nu zijn er de eeuwen door predikheren geweest die zich van hulpmateriaal op de kansel bedienden, hoewel om uiteenlopende redenen. Henk de Jong geeft bijvoorbeeld in zijn boekje ”Kerkbank in, kerkbank uit” staaltjes van creativiteit om de hoorders de slaap te onthouden: „(…) dominees die met een kei, een theepot of een revolver de kansel bestegen en deze voorwerpen op de preekstoelrand deponeerden.”De hoorders bleven wakker omdat ze benieuwd waren wat de dominee daarmee zou gaan uithalen. Een lange stilte inbouwen was overigens ook een probaat middel. Maar er was ook een andere categorie: dominees die gewapend met een of meer kranten de kansel opgingen. Ze sloegen die dan open om een fragment ter lering, bemoediging, maar meestal ter waarschuwing voor te lezen.
Het is voorgekomen dat een voorganger bij zo’n actie, waarbij hij de krant breed uitgespreid voor zich hield, de hoorders confronteerde met een advertentie op de achterzijde van een of ander biermerk.
Ooit was in hervormd gereformeerde kring een dominee er vermaard om. Nee, ik noem geen namen. Maar de man had regelmatig De Waarheidsvriend en het Gereformeerd Weekblad bij zich, niet om mensen te bemoedigen maar om auteurs van artikelen –warempel niet de eersten de besten– de oren te wassen en af te drogen.
Paneelzagerij
Onlangs ontdekte ik nog een functie van gebruiksvoorwerpen op de kansel, in het boekje van Willem Bouwman ”Het gereformeerden boek”, namelijk bij een fragment over de dolerende ds. Johannes Hendrikus Houtzagers in Kootwijkerbroek. Houtzagers was de eerste kandidaat die aan de Vrije Universiteit in Amsterdam afstudeerde.
De geschiedenis is bekend. Hij werd in de hervormde gemeente van Kootwijk op voorspraak van Abraham Kuyper beroepen, het hervormde classicaal bestuur schorste de kerkenraad, op 2 februari 1586 verbrak Kootwijk de band met de Hervormde Kerk en op 7 februari werd Houtzagers bevestigd als de eerste dolerende predikant.
Als student had hij Kuyper een pittige brief geschreven, waarin hij opmerkte dat Kuyper met de oprichting van de VU a had gezegd en dat hij nu b moest zeggen door hem voor een beroep aan te bevelen. Zo werd Houtzagers de eerste predikant die de tak doorzaagde waarop de hervormden eeuwenlang hadden gezeten.
Nu ik het toch over zagen heb: op 6 januari –een maand eerder dus– vond in de Nieuwe Kerk in Amsterdam de paneelzagerij plaats. Met bijl en zaag bewapende mannen verschaften zich toegang tot de consistorie van de Nieuwe Kerk, onder toeziend en goedkeurend oog van Kuyper. De goederen kwamen, was hun overtuiging, de dolerenden toe. De rechter beschikte anders.
De annalen vermelden niet of Houtzagers toen ook zijn naam eer heeft willen aandoen. Overigens is er geen paneel gesneuveld.
Maar nu de anekdote. Houtzagers heeft 32 jaar in Kootwijk gestaan. In die tijd is het voorgekomen dat uit zijn tuin rode kolen, door Bouman aangemerkt als „het lievelingsgerecht van het gezin”, werden gestolen. Toen het op een zaterdagavond weer was gebeurd, ging Houtzagers de volgende zondag met een rode kool onder de arm de preekstoel op. Toen moet hij gezegd hebben: „Gemeente, ik poot geen rode kool in mijn tuin om ze door anderen weg te laten halen. Ik heb besloten de dief bekend te maken. Hij is in uw midden en wie ik met deze rode kool raak, is de schuldige.”
Toen hij wilde gaan werpen klonk er een verschrikte vrouwenstem: „Onder de bank, Piet, hij gooit je dood!”
Wat van dit alles te denken? Men kan zich heden ten dage nauwelijks voorstellen dat het een waar gebeurd verhaal is. Mijn grootvader zou zeggen: „Als het niet gebeurd is, kan het nog gebeuren.”
Maar men kan zich toch ook niet voorstellen dat er onder de leden van de ernstige dolerenden lieden waren die kolen gingen stelen in de tuin van de gereformeerde dominee? Dat de roomse Merijntje Gijsen, in de boeken van A. M. de Jong, pruimen ging stelen in de tuin van mijnheer pastoor, is nog tot daaraan toe.
Spade dieper
Vier motieven dus om materiaal mee te nemen op de kansel: voor aanschouwelijk onderwijs, ter voorkoming van slaap, ter bestrijding van dwalenden en als bedreiging voor ondeugden. Ik houd het er maar op dat een dun boekje op de kansel genoeg is. Broodnodig overigens, want „loshandje” preken kan ook tot ongecontroleerde uitspraken leiden, die net zo provocerend of bedreigend kunnen zijn als het heffen van een rode kool.
Een preekstoel is heilige grond. Daar kan men niet naar willekeur zeggen of doen. Maar een preekstoel is ook in zekere zin een machtsgebied. Een dominee kan er zelfs zijn eigen zaak verdedigen, zonder dat iemand wat terug kan zeggen. Gezegend die predikant die geen slaap verwekt, die woorden genoeg heeft om aanschouwelijk onderwijs te geven, die gemeenteleden niet afdroogt of (expliciet of impliciet) te kijk zet maar ook in dubieuze zaken hun herder is.
Toen Merijntje Gijzen op de stoep stond bij meneer pastoor om zijn zonden op te biechten, had hij nog geen woord gezegd of de pastoor vroeg hem al of hij mee wilde zingen in het koor. Wie het vatten kan, vatte het.