Waarschuwing tegen kermis
Hoe oud is de kermis? Oud. De Romeinen kenden al een voorloper: de jaarmarkt. Vooral op handelsroutes waren zulke markten te vinden. Behalve koopwaar breidde het marktgebeuren zich uit met narren, goochelaars, kunstenmakers en meer van dat slag volk.
Daarbij waren de eerste stappen naar het kermisgebeuren gezet. Je kon er je haren laten knippen en kiezen laten trekken, drinken, dobbelen en kaarten. Niet zelden hadden deze markten voor de Hervorming een religieus karakter; ze kregen een kerkelijke wijding.De markten waren een bron van inkomsten voor de herbergiers. Men keek niet op een glaasje meer of minder. Bier en wijn, die moesten er zijn. Ook toen gold: „Als de wijn is in de man, is de wijsheid in de kan.” Er ontstonden vaak dans- en vechtpartijen.
De kerkenraad zag met lede ogen aan dat ook gemeenteleden kermis vierden. Ds. Willem Teellinck wijdde er in 1625 een vermanend boekje aan: ”Gesonde bitterheyt voor den VVeelderighen Christen die geerne Kermisse houdt”.
„Kermisfeesten zijn een wortel der papistische afgoderij en zo verstrengeld met ergerlijke zaken, dat het onmogelijk is die hiervan te zuiveren. Volgens Exodus 21:29 moest een stotige os in verzekerde bewaring gehouden worden. De droeve ervaring heeft geleerd dat kermisfeesten stotige dieren zijn die menige man en vrouw naar de ziel verwond hebben”, zo merkt prof. dr. W. J. op ’t Hof hierbij op.
Teellinck brengt in hetzelfde jaar nog een boekje op de markt, getiteld ”Sampson de held Gods”. Ook daarin constateert hij dat de gereformeerden allerlei roomse feestdagen, inclusief de kermis, onderhouden.
Ongeremd ging het er op de kermis aan toe. Er werd buitensporig veel gegeten. Er was alle aanleiding voor het rijmpje: „Want ’t is op kermis een gebruyck/ Niet dat men God dient, maar syn buyck.”
Jan Klaassen en Katrien veroverden de kermissen met hun poppenkasten en de kop van Jut kreeg ook van gereformeerde kanten klappen. Men kegelde en kaatste… en zat zondags als de kerkenraad het kermisbezoek was ontgaan, aan het heilig avondmaal.
Bliksemstraal
Geen wonder dat de kermis een doorn in het oog was van rechtzinnige predikanten. Ook in later tijd. Ik denk aan ds. J. W. Felix (1824-1904), een van de vaders van het Friese Réveil. In 1860 nam hij een beroep aan naar de hervormde gemeente te Nieuwe-Tonge. In augustus 1861 zou er in het dorp een tweedaagse kermis worden gehouden. De zondag daarvoor nodigde hij zijn gemeente uit om die eerste kermisdag een kerkdienst bij te wonen. Daarmee wilde hij het dorp laten zien dat er mensen waren die de waarheid liever hadden dan de ijdelheid.
Tot zijn blijdschap bleef de kermis leeg en stroomde de kerk vol. Hij preekte over: „Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de Heere God is, volgt Hem na.”
De kermistenten bleven dicht, tot grote ergernis van veel bezoekers uit omliggende dorpen. Zij gingen onverrichter zake naar huis. Donderdags kwamen ze terug. Toen was de kermis in volle gang.
Vanuit de pastorie zag ds. Felix met twee ouderlingen het kermisgebeuren. ’t Was een prachtige namiddag. Een wolkeloze hemel, terwijl de zon langzaam onderging. Plotseling verscheen er een kleine wolk, waaruit boven de kermis een vreselijke bliksemstraal kwam, gevolgd door een harde onweerslag. Grote verwarring! Bezoekers zochten een veilig heenkomen. Niemand werd geraakt, maar het hemelvuur versplinterde enkele kramen. Tenten waaiden om. Even later begon men de kermis af te breken. De kermislui vluchtten weg. God had gesproken. Na deze ene slag trok de onweerswolk weg.
Cholera
Iets soortgelijks gebeurde in Groot-Ammers. De hervormde ds. C. Bouthoorn (1848-1935) beijverde zich al direct na zijn komst naar dit dorp voor afschaffing van de kermis. In juli 1892 vroegen kerkenraad en negentig gemeenteleden vergeefs aan de gemeenteraad de kermis te verbieden.
Toch geloofde de predikant dat de kermis verhinderd zou worden. Hij zei dat tegen enkele mensen. Een week voordat het zover zou zijn, brak de besmettelijke cholera uit die één slachtoffer eiste. De gemeenteraad kwam in spoedvergadering bijeen. Het besluit viel dat de kermis niet doorging. Het jaar daarop verzocht de kerkenraad opnieuw de kermis af te schaffen. Ditmaal met succes.
Dr. M. J. A. de Vrijer, predikant-hoogleraar in Amsterdam, kreeg zoals alle predikanten en professoren in de hoofdstad eens een vrijkaartje voor circus Sarrasani. Dat deed hem besluiten toestemming te vragen om op maandag 26 februari 1934 in het circus voor de artiesten te preken. Dat mocht. In het Duits preekte hij over het lijden van Christus. Het Nederlands Bijbelgenootschap zorgde voor 150 Nieuwe Testamenten voor de artiesten.
Zo zaaide ds. De Vrijer zelfs aan het circuswater. Bepaald geen alledaagse plek voor de evangelieverkondiging. Vrijer kon het niet!
Ds. H. van Gilst (1901-1966) ging, tegen de vermaningen van zijn godvrezende moeder in, op zestienjarige leeftijd naar de kermis. Zijn moeder had gewaarschuwd: „De Heere zal je wel thuisbrengen.” Zijn reactie was: „Dat zal ik dan wel eens zien!”
Toen hij weg was, lag zijn moeder op de knieën en vroeg de Heere of Hij Hendrik wilde terugbrengen. Dat gebeurde ook; toen hij in een draaimolen zat, bleef hij met zijn broek ergens achter haken. Die scheurde van boven tot beneden open. Er zat voor hem niets anders op dan zo snel mogelijk naar huis te gaan.
In het tweede hoofdstuk van Joël lezen we de opwekking om het hart te scheuren en niet de klederen. In het leven van ds. Van Gilst gebeurde het allebei.