Zorg voor kandidaten zonder beroep
Kandidaten die jarenlang geen beroep ontvangen, waren lange tijd het ondergeschoven kindje in de kerk. Dat zei algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond drs. P. J. Vergunst woensdag tijdens een forumdiscussie op een ontmoetingsmiddag voor theologische studenten.
Aanleiding voor deze discussie was een vraag over het slot van de lezing van prof. dr. A. de Reuver. De Utrechtse hoogleraar constateerde dat een overvloed aan kandidaten onvermijdelijk ruimtegebrek tot gevolg heeft. Hij zei dat „in de tweede plaats het uitblijven van een beroep een aanwijzing kan zijn dat de Wijngaardenier een andere bestemming dan het reguliere predikantschap gereedhoudt. De zendingsvelden bijvoorbeeld zijn wit om te oogsten. In de derde plaats merk ik op dat ’wachten’ meestal een zware beproeving uitmaakt, maar dat het de heilzame bedoeling heeft het geloof in de roepende God te louteren. De loutering van dit wachten betekent niets minder dan de oefening om het louter van Hem te verwachten.”
Deze opmerkingen ontlokte een student de vraag hoe er dan met kandidaten moet worden omgesprongen die al zeven jaar wachten en kindermonden hebben te voeden. „Wat kunnen wij daaraan doen?” Volgens Vergunst moet de kerk de verantwoordelijkheid nemen voor deze mensen. „De laatste jaren hebben wij hier meer oog voor gekregen. Tot nu toe is er niet veel aandacht aan hen besteed. Wij hebben wel eens een ontmoeting gehad vanuit pastoraal motief. Maar inhoudelijk kun je niet veel doen. Kerkenraden hebben hun eigen verantwoordelijkheid.”
Vergunst adviseerde deze kandidaten contact te zoeken met een vertrouwenspersoon. Verder wees hij op de mogelijkheid persoonlijkheidstrainingen te volgen op de CHE.
De lezing van prof. De Reuver droeg het thema ”roeping”. „In de roeping komt God aan het woord. Die roeping geschiedt wanneer Hij Zijn Woord aan ons adresseert. Het is een gebeuren dat absoluut op eenrichtingsverkeer berust. Vergeleken met dit wonder van Zijn roep mag onze inbreng nauwelijks een naam hebben. Hij roept, ik ontvang slechts. Zo kan Gods roeping nooit mijn bezit worden, nooit iets waarover ik beschik. Een mens kan zich op Gods roepstem beroepen, maar nooit beroemen. Heel mijn bijdrage bestaat uit bijval.”
Hij wees erop dat het Gods zaak is langs welke wegen Hij ons Zijn wil bekendmaakt. De een krijgt houvast aan een direct vernomen schriftwoord, de ander weet zich pas geroepen na aansporingen en adviezen van anderen.
Ook het waartoe van de roeping kreeg een plaats in de lezing van de hoogleraar. „Roeping staat altijd in het teken van het kruis, onder zeggenschap van Jezus’ woord: „Wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij.” Onderschat niet wat dat inhoudt. Hij buigt mijn wil om naar Zijn believen. Dat gaat niet zonder levensverlies. Het kruis kerft een kras door onze zelfbeschikking. Geschiktheid komt in wezen neer op beschikbaarheid.”
Prof. De Reuver noemde vier kwaliteiten die volgens de reformator Bucer de roeping kenmerken. De begeerte om God en de naaste te dienen, de bekwaamheid om de Schrift te kunnen verstaan en vertolken, een plek van God geschonken, en een voortgang en gestage opvolging van de eerste drie momenten. Prof. De Reuver haalde eveneens à Brakel aan, die verklaarde dat God maar zelden gebruikmaakt van een ’buitengewone inspraak’. „Men moet er dan ook niet op rekenen.”
Dr. L. G. Zwanenburg benadrukte in zijn lezing de noodzaak dat de theologische student de breedte van de kerk ontdekt. „Je mag geen enkel deel van de kerk afschrijven. Je leert juist veel van theologen die niet tot je groep behoren. Je kunt er niet omheen kritisch na te denken over de achtergrond waar je vandaan komt.”
Ds. J. van Oostende, lid van het forumpanel, stelde met zorg dat predikanten heel moeilijk te werven zijn voor de zending. „De tendens is dat zij er minder open voor staan. Terwijl we reacties krijgen uit alle disciplines.”
Prof. dr. W. Verboom merkte in een reactie op door deze feiten in verlegenheid te zijn gebracht. Volgens hem is dit probleem te wijten aan de studie theologie die -onder meer in het aanbod van stageplaatsen- gericht is op het ambt van gemeentepredikant.