Een les
„Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.” Mattheüs 5:6
Zalig zijn zij, roept Jezus hier uit. Dit is een wonderspreuk die vierkant aanloopt tegen de vleselijke mens. Het is hem zo natuurlijk eigen zijn geluk en zaligheid, zo hij daar enigszins over bekommerd is, in eigen kracht te zoeken.Naar de gerechtigheid van een ander te zoeken en daarin zijn geluk en zaligheid te stellen, hoe dwaas komt hem dat voor. Zo was het vooral met dat vleselijke Israël gesteld. Paulus klaagt hierover in Romeinen 10 dat zij gerechtigheid van God niet kennen en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten.
Maar in Christus’ school is dit zo’n vreemde les niet. De staat van deze geestelijk hongerenden en dorstigen naar Jezus’ gerechtigheid is uitermate gelukkig en zalig. De aard en gesteldheid van deze honger en dorst brengen dat met zich mee. Het is een zeker teken van ongezondheid van het lichaam geen honger of dorst te hebben, geen lust tot spijs en drank. Zo is dit ook een teken van een ongezonde en kwade gestalte van de ziel, niet te hongeren en te dorsten naar de gerechtigheid en geen smartelijk gevoel te hebben over ons gebrek aan gerechtigheid.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(”De predikende en wonderdoende Christus”, 1752)