Minderheid moet vrijheid koesteren
Individuele vrijheid mag niet verworden tot de tirannie van de meerderheid, zo stelde Gerard Adelaar 22 januari op deze pagina. Jan Jaap Bonhof en Harm-Jan Zondag zien dat gevaar niet. Zij vinden dat minderheden hun verworven vrijheden moeten koesteren.
Gerard Adelaar suggereert dat individuele vrijheid zou kunnen leiden tot tirannie, terwijl het waarborgen van deze vrijheid juist dient om dit te voorkomen.De klassieke liberaal John Stuart Mill schreef zijn pleidooi voor individuele vrijheid, ”On Liberty”, zelfs speciaal om het individu te beschermen tegen deze tirannie van het collectief. Het bekende liberale credo luidt niet voor niets dat ieders vrijheid slechts dáár begrensd mag worden waar die van anderen geschaad wordt.
Adelaar daarentegen beroept zich op deze vrijheid om in de bres te springen voor een instituut dat zich altijd verzet heeft tegen de individuele vrijheid en dat nog steeds doet. In de kersttoespraak van paus Benedictus XVI is dat niet anders. De paus benadrukt hier niet alleen „de heteroseksuele ordening van de natuur”, zoals Adelaar schrijft, maar beweert ook dat „de mensheid gered moet worden van homoseksueel gedrag” en dat het voorkomen en vermijden hiervan even belangrijk is voor de „menselijke ecologie” als het redden van het regenwoud voor de aarde. De paus zegt weliswaar niets concreets over homoseksuelen, maar scheiding aanbrengen tussen homo’s en homoseksueel gedrag is even discutabel als het aanbrengen van onderscheid tussen gelovigen en hun religieuze gedrag.
Ook stelt de paus dat de mens pas werkelijk vrij wordt als deze zich conformeert aan het heteroseksuele huwelijk. Met andere woorden: door zijn keuzevrijheid op te geven, wordt men vrij. Mag de paus dat niet vinden en zeggen dan? Zeker wel, de vrijheid van expressie geldt immers voor iedereen, de paus niet uitgezonderd. Maar om vervolgens te klagen over de teloorgang van de vrijheid als deze intolerante houding verzet oproept, is hypocriet en volstrekt misplaatst. De homobeweging (de term suggereert ten onrechte dat alle homoseksuelen in een bepaalde beweging verenigd zouden zijn) snoert de paus niet de mond, maar bestrijdt enkel zijn –voor homo’s bijzonder kwetsende– opvattingen.
Hiermee komen we aan bij de rol van de overheid om ieders vrijheden te waarborgen. De eerste en belangrijkste taak van de overheid is er zorg voor te dragen dat de bonte verzameling individuen die gezamenlijk de maatschappij vormen vreedzaam samen kunnen leven. Dit vereist een publiek domein. Dit publieke domein is uit noodzaak geboren, onder meer door bloedige twisten tussen protestanten en katholieken. Om vreedzaam samen te kunnen leven was en is een ruimte noodzakelijk waar absolute religieuze claims niet geldig zijn. Het is dan ook niet vreemd dat een minister bezorgd reageert op de uitlatingen van de paus.
Vrije markt
Uiteraard staat het gelovigen en vertegenwoordigers van religieuze instituten vrij om hun normen te verkondigen in dit publieke domein, veelal zien ze dit zelfs als hun plicht. Wat echter niet mag is de ander dwingen volgens deze normen te leven. De seculier-liberale staat verbant godsdienst dus niet tot het privéterrein, het publieke domein kent als het ware een vrije markt van ideeën en het staat zowel gelovigen als ongelovigen vrij om voor hun overtuigingen uit te komen in het publieke debat.
Adelaar beweert dat deze religieuze minderheden lijden onder de „tirannie van het moderne vrijheidsdenken” en dat dit ertoe leidt dat de paus niet meer mag zeggen hoe hij over homoseksualiteit denkt.
Dit is niet alleen onwaar (dat het Vaticaan niet thuishoort in de VN is een andere kwestie; het geeft geen pas dat het als (enige!) religieuze afdeling, weliswaar enkel met adviesrecht, vertegenwoordigd is een vergadering van volken), ook zouden juist minderheden de individuele gewetensvrijheid moeten koesteren. Deze zorgt er immers voor dat zij in vrijheid kunnen leven, en belijden wat zij willen. Zelfs als deze opvattingen intolerant zijn.
Soms zijn het juist bepaalde minderheden, in dit geval de katholieke minderheid bij monde van de paus, die een bedreiging vormen voor de vrijheid van anderen om, bijvoorbeeld, te beminnen wie zij willen. Hun mogelijkheden om zich met de vrijheid van anderen te bemoeien, worden beperkt vanuit het klassiek-liberale principe, zoals hiervoor beschreven. Hun vrijheid houdt immers óók op waar die van anderen geschaad wordt en niemand kan het recht claimen om andermans rechten in te perken.
Met het besef dat het individu niet bestaat zonder de gemeenschap is overigens niets mis, de mens is immers geen eiland. Maar „redeneren vanuit het belang van de gemeenschap”, zoals Adelaar dat noemt, mag nooit leiden tot het beperken van vrijheden die het individu zelf aangaan. Mensenrechten zijn immers altijd individueel.
Adelaar stelt dat „onbegrensde individuele vrijheid” ongewenst is, dat vrijheid hoort samen te hangen met verdraagzaamheid en dat we grenzen aan onze vrijheid moeten accepteren. Daar geven we hem op basis van bovenstaand betoog helemaal gelijk in.
Het is alleen bijzonder treurig dat hij hierin een fundamentele tegenstander van deze individuele vrijheid als de paus meent te moeten bijvallen, ten koste van de vrijheid van het individu om zijn leven naar eigen keuze en smaak in te richten.
De auteurs zijn student politicologie en lid van GroenLinks respectievelijk student bestuurs- en organisatiewetenschap en lid van D66.