Vertroosting
„Welgelukzalig is hij die den God Jakobs tot zijn Hulp heeft, wiens verwachting op den HEERE, zijn God is.”
Psalm 146:5Wanneer wij de Heere in de donkere nacht van de verdrukking kunnen zien, zijn wij onbevreesd. Want met deze enige Heere kunnen wij tegenover de gehele wereld gesteld zijn en zeggen: „Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?” Ofschoon wij alle eer, goed en vrienden moeten verliezen, dat alles wordt vergoed door deze alles vergenoegende God, Die meer vertroostingen geeft dan alle natuurlijke vrienden en alle heerschappijen in de wereld.
Dit nu is voor de ellendige kinderen van God een heerlijke vertroosting. Zij, die vaak als met ziekte en smarten bedekt zijn, zodat zij nauwelijks het daglicht zien, genieten dan het licht van Gods aanschijn. Dat kan hen de wereld niet geven, noch ontnemen. Zij ondervinden dan dat God hen nader is dan in hun welvaart. Zij verstaan nu de taal van de Heilige Geest, Die in hun hart betuigt dat Hij Zich niet liever in hen als een trooster laat horen dan wanneer zulke ellendige mensen troosteloos en van alle schepselen verlaten zijn.
Dat is naar Zijn woord: „… op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft.” Hierin is de Heere dan van alle anderen onderscheiden, dat Hij Zich over Zijn heerschappij niet verheft, gelijk anderen die zich te hoog achten om de ellendigen aan te nemen.
Johan Lodewijk Langhans
(”Davids boetvaardigheid”, 1725)