De gelijkenis
Het gaat over een zeker rijk mens, die prachtig en lekker leefde en zijn arme medemens vergat. Hij bemoeide zich niet met een Lazarus, die voor zijn poort lag, snakkend naar een kruimeltje brood, met een lijf vol zweren en vuiligheid.
Maar toen deze Lazarus stierf, kwam hij in een staat van een gelukzalig, eeuwig leven. De rijke man bevindt zich echter, gestorven en begraven zijnde, in een staat van ellendig leven. Hij ziet Lazarus van verre in de schoot van Abraham. Hij is in zo’n diepe ellende, dat hij bidt of vader Abraham zich wil ontfermen. Hij vraagt hem of hij door toedoen van Lazarus enkele kruimels brood, die hij Lazarus in het leven geweigerd had te geven, en een druppel water mocht ontvangen. Hij wilde daarmee zijn tong verkoelen. Dit wordt hem geweigerd.De rijke man houdt aan in zijn bidden, en vraagt of Lazarus naar zijn vijf broers mag gaan om hen te waarschuwen op grond van zijn ellendige toestand. Doch ook dit wordt hem geweigerd, om rede dat zijn broers Mozes en de profeten hebben. Die zijn genoegzaam om hen te onderrichten en te waarschuwen. Of dit een ware geschiedenis is of slechts een gelijkenis? Wij houden het op het laatste.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (”De predikende en wonderdoende Christus”, 1754)