Kerkelijke pers: De Saambinder / Confessioneel
Mensen hebben de sterke neiging om erge zonden als minder erg voor te stellen, constateert ds. A. Schreuder in De Saambinder (kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Gemeenten). „Steeds meer zonden die de Heere in Zijn Woord streng veroordeelt, worden als minder erg geaccepteerd, of zelfs als normaal beschouwd.”
„Egaliseren van de zonde vindt plaats als iemand een erge zonde begaat en als daarop vervolgens gereageerd wordt met een houding van: hij/zij heeft dit nu wel gedaan, maar we hebben allemaal wel onze fouten en gebreken. We noemen dan een algemeen voorkomende zonde, die op dat moment geen enkel verband heeft met de bedreven zonde. Daarmee spreken we uit dat de concreet bedreven zonde eigenlijk niet zo’n ernstige zonde is. We doen hetzelfde als we al snel met het argument aankomen dat de liefde alles bedekt. De naastenliefde wordt dan als argument gebruikt om niets meer ter veroordeling te mogen zeggen.Egaliseren van de zonde gebeurt ook door iemand die de zonde concreet durft aan te wijzen, uit te maken voor een farizeeër: hij wijst wel op een ander, maar laat hij maar naar zichzelf kijken. Dit is ook een krachtig en efficiënt middel om de ernst van de zonde af te vlakken.
Ook wordt het argument van eerlijkheid vaak gebruikt om een bedreven zonde goed te praten. „Ik zondig openlijk en durf er tenminste eerlijk voor uit te komen. Anderen doen hetzelfde, maar doen het stiekem, in het verborgene.” Zo praat men goed wat men heeft misdaan. Wie op zulke momenten goed luistert, hoort door de woorden heen vaak een ondertoon van schaamteloosheid.
Het gebeurt ook vaak dat men allerlei verzachtende omstandigheden zoekt om de ernst van de bedreven zonde af te zwakken. Op deze manier wil men eigenlijk onder zijn eigen verantwoordelijkheid uitkruipen. Men is geen dader, maar slachtoffer van de omstandigheden. In zulke voorbeelden is het moeilijke dat in de aangevoerde argumenten vaak wel een kern van waarheid schuilt. (…)
Hoe komt het dat wij zo sterk de neiging hebben om de ernst van de zonde af te zwakken? Dat wij zo weinig indruk van de ernst van de zonde hebben, komt omdat we onvoldoende beseffen dat bij het bedrijven van de zonde Gods eer en Gods Naam in het geding is. En dat iedere zonde een overtreding is van Gods heilige wet. Wij zijn in de zonde zo verblind dat we vaak veel meer bezig zijn met wat mensen ervan zouden zeggen of denken, dan dat we ons afvragen wat God ervan zegt.
Als tweede oorzaak kan genoemd worden dat wij van nature de zonde liefhebben. Veel wat de Bijbel zonde noemt, ervaren wij helemaal niet als zonde, omdat we het niet als zonde gevoelen en niet als zonde zien. De gevallen mens heeft de zonde lief en wíl daarom de zonde niet haten en vlieden, maar liever koesteren. Het is mijn ervaring dat, als je iemand van de zonde afmaant, dat iemand zo vaak de zonde als minder erg voorstelt, of de bedreven zonde afzwakt in ernst.
Als derde oorzaak moet worden genoemd het gegeven dat de mens autonoom (letterlijk „zichzelf tot wet”) wil zijn en in zijn hoogmoed niet aangesproken wenst te worden op zijn gedrag. En omdat de mens met de zonde in zijn eigen leven zo gemakkelijk omgaat, doet hij dat ook bij anderen. Het concreet benoemen van zonde wordt bijna niet meer geaccepteerd.
Als vierde oorzaak noem ik dat we in onze tijd veel te weinig het onderscheid maken tussen de bedreven zonde en de persoon die de zonde bedreven heeft. Volgens de maatschappelijke norm mag je dat onderscheid niet maken. Maar dat betekent dat het veroordelen van zonden direct zou worden uitgelegd als het veroordelen van de zondaar.”
Confessioneel
De krant maakt hem „zelden vrolijk”, schrijft dr. G. W. Marchal in het hervormde blad Confessioneel. „Maar die bewuste morgen valt een kort bericht mij extra rauw op het lijf. Het opschrift luidt: ”Komende tien jaar moeten elke week twee kerken sluiten”. Het is in schrijnende tegenspraak met wat ik in de kerk beleef.”
„Voor mij is de zondagse eredienst het hart van ons bestaan. Elkaar ontmoeten, in goede en moeizame tijden, in deze lichtkring! Wanneer dat wegvalt, wordt het leven -zo veronderstel ik- grauw en grijs, zo plat als een dubbeltje. In een studiekring, waarvoor we telkens huiswerk willen maken, lezen we het boek van prof. A. A. van Ruler: ”Waarom zou ik naar de kerk gaan?”, verschenen in 1970. Een paar citaten: „(…) om de wereld in hoogste potentie, namelijk als rijk van God, te beleven, moet men vooral ook naar de kerk gaan. Wie niet naar de kerk gaat, staat op een smakeloos dieet: hij mist het zout in het eten van het wereldlijke leven” (54). Wie naar de kerk gaat, wordt ”binnengeleid in het wijnhuis”. Er is een dronkenschap van de vreugde. Dat licht doorstraalt het hele zijn, vervult het hele heelal, doortrekt het hele bestaan en verlicht het hele hart” (79). Gaat dit allemaal teloor als er geen kerkgebouwen meer zijn? Men kan met zijn geliefde ook vertoeven buiten een ordelijk, geëigend huis, maar laat niemand lichtvaardig, luchthartig doen over zo’n noodsituatie.”(…)
„De vraag die mij het meest intrigeert is: waar zoeken al die mensen voortaan hun heil? Als een kerk hun thuis niet meer is, waar komen zij dan terecht? Ik weet van allerlei charismatische groepen die een magnetische werking hebben. Ook van spirituele kringen, die in allerhande behoeften voorzien, maar ik vrees dat grote scharen „voortgejaagd en afgemat worden als schapen die geen herder hebben” (Matth. 9:36). Dat stemt droef, vooral omdat een dergelijk bericht in de krant voor verreweg de meesten behoort tot de categorie van ”nuchtere feiten”.”