Afschaffen celibaat onacceptabel
Het celibaat afschaffen is voor Rome nog steeds een brug te ver. Het verplicht stellen van een ongehuwd leven voor geestelijken is binnen de Rooms-Katholieke Kerk tot op heden een bron van onenigheid. En de paus weet van geen wijken.
In de tweede eeuw na Christus werd het celibaat steeds gebruikelijker. Christenen in de vroegchristelijke kerk hadden hoge achting voor geestelijken die vrijwillig kozen voor een ongehuwd leven. Origenes (ca. 185-254) zag in het celibaat een teken van een totaal aan Christus toebehoren, en ook Tertullianus sprak zijn bewondering over seksuele onthouding uit.
Het concilie van Elvira in Spanje (ca. 300) besloot dat geestelijken, wanneer zij gehuwd waren, hun huwelijk niet langer mochten voortzetten. Paus Leo I (440-461) ging nog verder en bepaalde dat het (sub)diakens en priesters verboden moest worden te huwen. Zij die gehuwd waren, moesten in onthouding verder leven.
Vanaf de tiende eeuw werden deze wetten echter steeds meer overtreden. Als reactie hierop scherpte de kerk de voorschriften aan: huwelijken van geestelijken werden niet alleen ongeoorloofd, maar ook onwettig. De grote bepaling kwam in de twaalfde eeuw: in 1139 voerde het Tweede Concilie van Lateranen het verplichte celibaat voor alle priesters in. Het befaamde Concilie van Trente (1545-1563) legde de oude bepalingen opnieuw vast en vaardigde zware straffen uit voor de overtreders.
Tot op heden is het celibaat nooit officieel ter discussie gesteld. Zelfs het vernieuwingsgezinde Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) bracht geen verandering. In de nadagen van dit concilie werd tijdens het Nederlands Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout (1970) onder meer als aanbeveling gedaan dat er ook gehuwde priesters zouden kunnen komen. Rome wees dit toen echter als volstrekt onacceptabel af.
De Katechismus van de Katholieke Kerk (KKK) zegt over het celibaat dat het wordt beleefd „omwille van het rijk der hemelen.” Priesters zijn „geroepen zich onverdeeld te wijden aan de Heer en aan zijn zaak. Ze geven zich geheel aan God en de mensen. Het celibaat is een teken van dit nieuwe leven waaraan de bedienaar van de kerk zich wijdt, met een blij hart aanvaard, straalt het de boodschap uit van het Rijk Gods.”
De organisatie Gehuwd en Ongehuwd Priesterschap (GOP) voert echter andere redenen voor het celibaat aan: angst voor de verbinding van sacramenten en seksualiteit en vrees dat het onderhouden van vrouw en kinderen en mogelijk erfgoed te veel versnippering van kerkelijke goederen met zich mee zou brengen.
Ondertussen gaat het leven zijn eigen gang. Priesters trouwen toch of ze leggen het ambt neer. Tussen 1965 en 1990 trokken priesters massaal uit de Rooms-Katholieke Kerk. In Nederland traden er zo’n 2500 priesters uit. Wereldwijd ging het om 100.000 priesters, op een totaal van 400.000. Paus Johannes Paulus II hield bij zijn aantreden echter voet bij stuk. Hij wilde geen enkele dispensatie voor gehuwde priesters verlenen.
Ongehuwde priesters vormen een uitstervend ras. Steeds sterker krijgt de Rooms-Katholieke Kerk te maken met vergrijzing. In de Verenigde Staten is het aantal priesters boven de 90 jaar groter dan het aantal beneden de 30 jaar. In vrijwel alle Europese landen is een soortgelijke ontwikkeling te zien. In sommige Amerikaanse staten zijn er slechts vijf priesterwijdingen per jaar.
In Nederland is tweederde van de priesters voor afschaffing van het verplichte celibaat.