Strijd
„Heeft niet de mens een strijd op de aarde, en zijn zijn dagen niet als de dagen des dagloners?”
Job 7:1Heeft niet de mens een strijd op aarde? Dat was eens de vraag van de lijdzame Job, een man die daarvan bij ondervinding kon spreken. Hier op aarde moest Job veel lijden en veel strijden.
Job sprak van elk mens in het algemeen, omdat de mens maar een korte leeftijd op aarde heeft en ook een gedurige strijd. Het is een strijd vanaf zijn wieg tot zijn doodskist, van zijn inkomen in deze wereld totdat hij er uitgaat. Elk Adamskind heeft dat met al zijn natuurgenoten gemeen, sedert de zonde in de wereld is gekomen. Hij heeft dat met hen gemeen vanaf zijn onreine geboorte uit zijn onreine moeder, als hij al schreiend in de wereld komt, met alle treurtonelen die hem hier in de wereld te wachten staan. Groeit hij op tot een jongeling, zijn strijd op aarde neemt met de jaren toe, arbeid en moeite vermeerderen. Daarop volgt de bedaagde ouderdom, die nog meer zorgen met zich meebrengt. Job mag dus, met alle stervelingen, wel vragen: „Heeft niet de mens een strijd op aarde?”
Nog veel meer strijd heeft een vroom en godzalig mens. Zo haast wordt hij door wedergeboorte een mens in Christus, of hij krijgt een geestelijke strijd op aarde tegen de satan en tegen de zonde, tegen de boze wereld en de machten der hel.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(”Historie van de H. Stéphanus”, 1770)