De Waarheidsvriend / De Wachter Sions / Bewaar het Pand
In De Waarheidsvriend, het orgaan van de Gereformeerde Bond, schrijft ds. J. J. Verhaar uit Krimpen aan den IJssel over het heilig avondmaal. In zijn artikel wijst hij ook op de waarde van vaste formulieren.
„Soms valt bij gemeenteleden een bepaalde weerzin tegen het gebruik van vaste formulieren en formuleringen te bespeuren. Wij zijn in onze traditie immers ook gewend aan spontaan geformuleerde preken en gebeden. Persoonlijk ben ik blij dat we rond de sacramenten onze vaste formulieren hebben en dat er vaste gebeden worden gedaan. We worden zodoende bij deze belangrijke onderdelen van de eredienst behoed voor de al te persoonlijke en eenzijdige kijk van gemeenten of voorgangers op doop en avondmaal. We ademen, zodra er gedoopt of gecommuniceerd gaat worden, in de vrije en hoge berglucht van de kerk der eeuwen, de kerk van de Reformatie in het bijzonder. Ik acht dat wij daar geestelijk wél bij varen. En wij moeten leren ons geloof te normeren en te toetsen aan deze vaste formulieren.”De Wachter Sions
In zijn pas verschenen Calvijnbiografie stelt prof. dr. H. J. Selderhuis dat Calvijns „plotselinge bekering” waarschijnlijk niet meer is geweest dan een verandering van kerk. L. M. P. Scholten denkt daar anders over, schrijft hij in De Wachter Sions (orgaan van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland).
„Prof. Selderhuis houdt het er (…) voor, „dat Calvijn al van kind af aan een gelovig mens was” (blz. 26).
De beschrijving door Calvijn zelf geeft daartoe geen aanleiding. Wij vragen onze lezers nogmaals het na te lezen in De Wachter van vorige week. Calvijn onderwerpt zich aan de majesteit Gods. Het briesend paard is getemd en erkent nu zijn Meester. Het verloren schaap heeft de stem van de Herder gehoord. Calvijn was „leerzaam” gemaakt.
Men lette voorts op het verband waarin Calvijn dit verteld heeft in de voorrede op zijn verklaring van de Psalmen. Calvijn vergelijkt zich daar met de grote psalmdichter David. Hij is gelijk David opgetrokken uit de diepte, uit de ruisende kuil en het modderig slijk en de Heere heeft ook aan hem, gelijk als aan David een nieuw lied in de mond gegeven. Calvijn heeft toen de wat hij noemt „ware vroomheid” ontdekt.
Prof. Selderhuis schrijft: „Calvijn zegt zelf dat hij aanvankelijk nog niet veel smaak aan de reformatorische leer kon krijgen.” Maar in de gangbare vertaling van Calvijns eigen woorden in de voorrede lezen we het heel anders: „Nadat ik dan een weinig smaak en kennis van de ware vroomheid ontvangen had, werd ik terstond ontstoken door een zó groot verlangen” (enz.). Dat weinige was hem al zo groot…
Vroomheid, in het Latijn pietas waarvan het woord piëtisme is afgeleid, is voor Calvijn een hoogverheven begrip. Hij schrijft daarover in zijn Institutie (I, II, 1): „Het besef van de deugden Gods is voor ons een geschikte leermeester der vroomheid, uit welke de godsdienst geboren wordt. Vroomheid noem ik de met liefde tot God verbonden eerbied, welke de kennis Zijner weldaden wekt.” (…)
Zo bezien markeert wat Calvijn ons mededeelt over zijn „plotselinge bekering” juist te meer het verschil tussen de vrome, zelfbewuste, geleerde jongeling die hij eertijds was en het „getemde paard” van daarna.
Hij sprak niet graag over zichzelf. Daarom is het te meer van belang hoe hij geschreven heeft over de bekering van Saulus op de weg naar Damascus in zijn verklaring van Handelingen 9, „namelijk hoe de Heere hem, terwijl hij als een ongetemd wild dier woedde, niet alleen onder Zijn gehoorzaamheid gebracht, maar ook geheel en al een ander en nieuw mens gemaakt heeft.”
Ter toepassing schrijft hij bij vers 5, „dat wij namelijk niet moeten denken dat wij, zo dikwijls als wij met God te doen hebben, iets zullen winnen met op de teugel te bijten, maar dat wij ons als gewillige paarden gemakkelijk moeten laten besturen en regeren door Zijn hand. En ingeval Hij ons somtijds prikkelt, zo moeten wij door Zijn bestraffingen temeer gewillig gemaakt worden om te gehoorzamen, opdat ons niet overkome wat in de Psalmen gezegd wordt, dat deze weerspannige paarden en muilen een gebit in de bek gelegd wordt, en dat zij door de toom met geweld gedwongen worden om niet te steigeren, enz.” Men ziet, hetzelfde beeld als wat hij over zichzelf schreef in de voorrede op zijn psalmenverklaring.
Maken we ons nu schuldig aan wat prof. Selderhuis schrijft in zijn boek, dat men Calvijns bekering maar al te zeer in het schema van de bekering van Paulus, Augustinus en Luther heeft willen persen? Nee, Calvijn zelf stelt wat er met Paulus toen gebeurd is, als een „algemeen voorbeeld” van wat er met elk mens moet gebeuren. Lees maar wat hij verder in zijn verklaring van Handelingen 9:5 schrijft.”
Bewaar het Pand
”Open kansels”, luidt het kopje boven een column van ds. P. den Butter in het christelijke gereformeerde blad Bewaar het Pand. Hij treft ze „vrij regelmatig” búíten zijn eigen kerkverband aan.
„Ik begrijp best dat het voorgaan van alle predikanten in alle gemeenten zowel voor de predikanten als de gemeenten de nodige frustraties zullen opleveren. Daarom zal ik het niet hebben over ”gesloten kansels”. Nu althans niet.
Laat ik nu eens iets schrijven over ”open kansels”. Want terwijl het kringetje waarin ik me binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken beweeg kleiner dreigt te worden, openen zich ineens andere perspectieven. Met enige tussenpozen ontvang ik vrij regelmatig preekverzoeken van gemeenten uit de Hersteld Hervormde Kerk. Daar blijken dan preekstoelen voor mij open te gaan. En om eerlijk te zijn heb ik van die geboden mogelijkheid ook wel eens gebruikgemaakt. Met grote vreugde vanwege de geestelijke herkenning die we dan wederzijds beleefden. Ach, waarom ook niet? Als ik daar een boodschap mag brengen zoals ik die in onze eigen kerken van mijn jeugd af aan geleerd heb en die naar mijn overtuiging naar de Schrift en de confessie is, zou ik die daar niet brengen? Daarmee verloochen ik geenszins dat ik nog altijd Christelijk Gereformeerd ben. Kijk, van die ”open kansels” word ik nu vrolijk. Ja, echt.”