Vleien
„En die dienstknecht welke geweten heeft den wil zijns heren, en zich niet bereid heeft…” Lukas 12:47
Het is vrij algemeen zich te vleien met wat uiterlijk belijden en wat uiterlijke ijver. Daarmee toont men zich als zo een die met Gods zaak en Koninkrijk zeer ingenomen is. Al is alles maar een uiterlijke vertoning en al is het hart er geheel van afgescheiden, men verbeeldt zich toch wat te zijn en wil voor wat bijzonders aangezien worden.Hiertegen heeft de Heere Jezus in Zijn predicatie op de berg ingebracht dat al dat uiterlijke niets is. Men moet de wil van de Vader, Die in de hemel is, doen. „Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is” (Mattheüs 7:21).
Een ander vleien van zichzelf is niet minder algemeen. Het is dat van de wereldlingen, niet de woeste, maar een geschikter soort. Zij zijn echter wel hetzelfde in de grond van de zaak. Zij willen God niet laten varen, zij willen van Zijn dienst en het doen van Zijn wil niet afzien. Maar zij menen dat dit wel kan samengaan met het zoeken van de wereld. Zij maken zichzelf wijs dat dit wel kan: de wereld dienen en daaraan nog verslaafd zijn en ook God dienen. Dat is onmogelijk. Men kan geen twee heren dienen, God en de mammon.
F. de Bruin, predikant te Amsterdam (”Leer uit Jezus’ mond”, 1765)