Een rookgordijn rond schriftgezag
Verkeren evangelischen op een hellend vlak als het gaat om het schriftgezag? Oud-directeur van de Evangelische Hogeschool (EH) drs. N. C. van Velzen moet constateren dat er ook in evangelicale kring een ontwikkeling gaande is waarbij het schriftgezag in het geding is. In het algemeen bespeurt hij daar de angst niet voor vol aangezien te worden in de wetenschappelijke wereld.
De voormalige EH-directeur herkent verschillende ontwikkelingen in de huidige discussie binnen het EH-orgaan Bijbel & Wetenschap (B&W) over het probleem “Hoe lezen wij de Bijbel?” uit het verleden. Hij verwijst naar een boek dat de Amerikaanse apologeet Francis Schaeffer in 1984 schreef, getiteld “The Evangelical Disaster”. Daarin stelt Schaeffer, die altijd erg populair geweest in EH-kringen, dat veel evangelicalen op een uiterst subtiele wijze het historisch-kritisch bijbelonderzoek hebben binnengehaald. „Hij constateert dat met tranen in zijn ogen, zo schrijft hij. Het aantasten van de onfeilbaarheid van de Bijbel ondermijnt volgens hem het gezag van de Schrift. De gehoorzaamheid aan de Schrift is voor hem het principe waarmee de evangelische beweging staat of valt."
De grondslag van de EH behelst het „absolute" spreken van de Schrift, niet alleen ten aanzien van het persoonlijk heil, maar ook ten aanzien van kosmos, geschiedenis en natuur. „Dat is letterlijk terug te vinden bij Schaeffer, die de grondslag van de EH sterk heeft beïnvloed. Schaeffer constateerde al in zijn tijd bij evangelischen aanpassing aan in plaats van ‘liefdevolle confrontatie’ met de moderne cultuur. Schaeffer stelt orthodoxie tegenover neo-orthodoxie. Ik denk dat we nu onder de toenemende invloed van de neo-orthodoxie zijn gekomen."
Rookgordijn
Van Velzen is beducht voor de ontwikkeling van het EH-orgaan B&W, waarvan hij lange tijd hoofdredacteur was. „Het blad wordt op deze manier een forum, met als risico dat de lezers van het eerste uur zich niet meer herkennen in de oorspronkelijke doelstelling en massaal afhaken. In de geschiedenis van de pers is een dergelijke ontwikkeling beschreven aan de hand van het rooms-katholieke dagblad De Tijd. Eerst was dat puur rooms, na 1945 kreeg het een forumfunctie, daarna vervaagde de identiteit en nu is het onderdeel van HP/DeTijd."
Het stemt Van Velzen tot vreugde dat men binnen de EH de objectieve grondslag van de Heilige Schrift expliciet wil handhaven. Maar de manier waarop daarover door Ouweneel en Medema wordt gesproken, roept op zijn minst vragen op. „Het verwarrende is dat onder het mom van het nieuwe denkklimaat van het postmodernisme in feite een rookgordijn wordt opgetrokken waardoor de dingen eerder versluierd dan verhelderd worden. Laten we niet vergeten dat het postmodernisme een uiterste consequentie is van het modernisme, een volledig uit de hand gelopen autonomie van de moderne mens. We moeten het postmodernisme niet als een verademing ervaren. In feite is het nog relativistischer dan het modernisme."
Van Velzen acht het een open deur intrappen om te zeggen dat feiten (zoals in Genesis) binnen de context gelezen moeten worden en dat de rede daarbij niet een exclusief instrument is. „Dat zijn zaken die we allang weten. De waarneming van feiten is niet waardevrij en feiten worden altijd door de waarnemer gekleurd. Maar wat helpt dat christenen die met vragen van het schriftverstaan worstelen? Ik denk met Siebesma dat de verwarring er alleen maar groter door wordt."
De oud-EH-directeur vreest dat de opvattingen over het gezag van de Schrift van iemand als Ouweneel in kringen van de Gereformeerde Bond, de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Nederlands Gereformeerde Kerken meer aanhang vinden dan gezegd wordt.
Canonieke traditie
Wat Van Velzen vooral in de discussie mist, is het beroep op het inwendig getuigenis van de Heilige Geest. „Die Geest leert ons dat de Bijbel het Woord van God is. Ik mis ook de verwijzing naar de canonieke traditie. Ook de stelling dat elke theorie over de onfeilbaarheid feilbaar is, is een waarheid als een koe. Dat wisten we 25 jaar geleden al en dat hebben theologen als Bavinck, Van Genderen en Velema ook gezegd. Maar dan vraag ik weer: Wat help je gelovigen in hun geestelijke strijd door deze stellingen te poneren en wat is de meerwaarde ervan voor de wetenschappelijke wereld? Vergeet niet dat een blad als B&W in wetenschappelijke kringen nauwelijks gelezen wordt. Het zijn met dit alles in feite de oude vragen die in de negentiende en de twintigste eeuw in liberale kringen al vele malen gesteld zijn."
Het argument dat het creationisme niet meer leeft, zegt volgens Van Velzen meer over de mensen die dat beweren dan over het onderwerp zelf. „In Duitsland wordt bijvoorbeeld nog fundamenteel onderzoek op dit terrein gedaan. Het creationisme is zeker niet dood, maar het leeft in Nederland nauwelijks meer. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat creationisten de Bijbel ook wel eens overvraagd hebben. Binnen EH-kring, maar ook onder reformatorischen, is men soms te ongenuanceerd en te rationeel met schriftgegevens bezig geweest. We hebben het tenslotte wel over het Woord van God zelf."
Geen bastion
De moderne vragen rond het schriftgezag en van de moderne bijbelwetenschap horen volgens Van Velzen zeker een plaats te krijgen. „Het is zelfs zo dat je van je vijanden het meeste kunt leren. Ook van het historisch-kritisch onderzoek kunnen we het nodige opsteken. We hebben zelfs deze vragen te lang laten liggen doordat we ons hebben teruggetrokken in een bastion in plaats van het gesprek met de cultuur aan te gaan. Maar je kunt niet zogenaamd onschuldige vragen stellen en dingen poneren die duidelijk in strijd zijn met datgene waarvoor 25 jaar geleden de EH werd opgericht. Helderheid is hier gewenst. Neem de vragen van de wereld serieus, maar laat je er niet door leiden."