Onzekerheid na de wereldbrand
„Gelukkig heeft het moorden dan nu toch voorlopig opgehouden”, schreef ds. J. Wisse in De Wekker, het orgaan van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Een wapenstilstand maakte -dinsdag negentig jaar geleden- een einde aan de Eerste Wereldoorlog. „Welk een ontzaglijke verandering, en dat in enkele dagen!”
In een treinwagon in het Franse Compiègne werd op 11 november 1918 de wapenstilstand tussen de geallieerde mogendheden en Duitsland ondertekend. De commentator van het gereformeerde blad De Heraut verblijdde zich, ook over „de bevrijding van het diep ongelukkige België.” De wijze waarop de geallieerden de Duitse verliezer behandelden, kon hem echter niet bekoren. „Er is bij de overwinnaars een geest van wraakzucht opgekomen, die zelfs de verslagen vijand nog schendt.” Zeer onchristelijk, vond De Heraut. „En hoe zal, wanneer die wraakzucht is botgevierd, nog aan een verbroedering der volkeren kunnen worden gedacht?” De sancties die Duitsland in de volgende jaren kreeg opgelegd, vormden de voedingsbodem voor een tweede wereldbrand.Het waren de enige zorgen niet. Het einde van de eerste wereldkrijg ging gepaard met gebeurtenissen die de gemoedsrust van de Europese volken schokten: revoluties zetten de verschillende bevolkingsgroepen op scherp, monarchieën spleten en een geheimzinnige ziekte sloeg verraderlijk toe.
Spaanse griep
De bevolking, verzwakt door oorlogsgeweld en voedselgebrek, kreeg te maken met een grieppandemie. „Geheimzinnig in haar verschijning, heel de wereld doortrekkend, verdervend in haar aantasting, kunnen we haar een der verschrikkelijkste oordelen van de tekenen der tijden noemen”, zei de latere prof. G. Wisse, toen nog gereformeerd predikant in Driebergen, in een tijdrede.
Wereldwijd vergde de Spaanse griep tientallen miljoenen slachtoffers. In Nederland overleden ruim 31.000 mensen. Kranten en kerkbladen bevatten lange rijen overlijdensadvertenties. De meeste slachtoffers waren jong.
Drie jaar geleden stelden virologen vast dat de Spaanse griep is veroorzaakt doordat een vogelvirus oversloeg op de mens. In juni 1918 waren in Amerika alle openbare gebouwen, ook de kerken, gesloten om verspreiding van deze ziekte te voorkomen. In Europa joeg de epidemie in drie golven (in juli 1918, oktober 1918 en februari 1919) door het continent. De dokters kwamen handen tekort. „De sterkste mannen stierven het eerst,” schreef een historicus. Een angstige beklemming hing over het land. Amsterdam telde in twee weken tijd 900 slachtoffers. Op sommige plaatsen konden de doodgravers het werk niet aan, zodat de kisten op de begraafplaats werden opgestapeld. In Engeland werden militairen ingeschakeld om doodskisten te maken.
Revolutie
In Duitsland was een matrozenopstand in Kiel begin november het startsein voor een politieke omwenteling. De republiek werd uitgeroepen en op 10 november vluchtte keizer Wilhelm II naar Nederland. Hij sleet zijn laatste levensjaren in Huize Doorn. Oostenrijk-Hongarije viel in meerdere landen uiteen. „Koningskronen rolden van gezalfde hoofden als appelen van bomen in herfsttooi”, schreef een historicus.
In Nederland dacht socialistenleider mr. P. J. Troelstra op 10 november dat de tijd rijp was voor een revolutie. In de dagen die volgden, riep hij in hartstochtelijke redevoeringen de regering op af te treden. „Als God het niet genadig verhoedt, zal de burgeroorlog losbarsten”, vreesde De Heraut. De Wekker plaatste een oproep aan de officieren het recht te handhaven, „opdat niet door een minderheid van anderswillenden de zegen van de vrede voor vaderland en volk verloren ga.”
Toen massale steun voor Troelstra’s plannen uitbleef en ook een groot deel van zijn eigen achterban aarzelingen toonde, moest hij terugkrabbelen. Al na een dag of drie, vier stortten zijn revolutieplannen als een kaartenhuis in elkaar.
Het was niet meer noodzakelijk om de revolutie tegen te houden, maar voor de duidelijkheid hield de Bond van Regeeringsgetrouwen op 18 november toch nog een grootscheepse manifestatie op het Malieveld in Den Haag. Veldprediker ds. H. Janssen deed er enthousiast verslag van in De Wekker. Vele duizenden mensen juichten koningin Wilhelmina, prins Hendrik, prinses Juliana en de ministers toe. Groepen militairen spanden de paarden voor de koninklijke koets af en trokken zelf het rijtuig door de stad. De revolutie maakte geen schijn van kans. „Dat is de heren uit het rode kamp niet meegevallen”, constateerde ds. J. Wisse met genoegen.
Wel waren velen ervan overtuigd geraakt dat er naast politieke ook economische en sociale hervormingen nodig waren. „Krachtige maatregelen mogen we van onze Regering verwachten, niet alleen om het gezag tegenover elke revolutionaire aanval te handhaven, maar niet minder om aan rechtmatige grieven een einde te maken”, schreef De Heraut. „De schandelijke winsthandel, die van de nood van ons volk misbruik maakte om zichzelf met schatten te verrijken, moet onderdrukt worden. Onze sociale wetgeving, die reeds te lang liggen bleef, moet met kracht worden ter hand genomen, om de arbeiders een betere positie te verschaffen. Aan bureaucratische maatregelen, die zoveel bitterheid bij onze boeren en arbeiders gewekt hebben, moet een einde worden gemaakt.”
Ds. Wisse verwonderde zich erover dat Troelstra er zo gemakkelijk mee wegkwam. „Vrijheid van spreken en schrijven stellen we op hoge prijs, maar alles heeft zijn grenzen. Dat iedere partij ijvert voor zijn beginsel, daar is tot op zekere hoogte ook niets tegen te zeggen. Maar opruien en aanzetten tot misdadige doeleinden is werk uit den boze.” Nederland kon beter dankbaar zijn dat het buiten de oorlog gebleven was.
Zowel in De Wekker als in De Heraut werd een verband gelegd met een andere strijd: drie eeuwen eerder was de nationale synode gehouden waar de remonstrantse dwaling het moest afleggen tegen de gereformeerde leer.
Biddag
De regering schreef voor 28 november -in de dankdagmaand- een nationale biddag uit. Ds. Wisse noemde het „een onvergetelijk feit in de geschiedenis: het Nederlandse volk voor de hoge God gebogen, om in verootmoediging voor Zijn heilig aangezicht Hem te bidden om redding uit alle nood, ontkoming aan dreigende gevaren, en dat alles met belijdenis van schuld en zonde.” Al was het revolutiegevaar afgewend, de noodzaak van een biddag was er niet minder om, schreef De Heraut: „We leven in een tijd die zo vol verandering is, dat we geen dag zeker zijn wat morgen kan geschieden. En bovenal mag er wel een vurig gebed opgaan dat God de Heere de epidemische krankheid, waarmede ons volk zo zwaar bezocht wordt en die zo menig gezin in rouw dompelt, van ons wegneme.”
„De duizenden en tienduizenden zijn saamgestroomd in de kerken”, schreef ds. J. J. van der Schuit na de biddag in De Wekker. „Op Hollands blanke duinen staat aan het Scheveningse strand een gedenkzuil waarop de dankbare hand der natie in gouden letters heeft geschreven: „God redde Nederland 1813.” Wat mij betreft, ik zou andermaal wel een zuil willen zien opgericht, waarop in gouden letterschrift de onvergetelijke datum prijkte: „28 november 1918.” Dat was toch een zeldzame dag, zoals er in geen jaren op ’t blad der historie is aangetekend. Of wie had het kunnen denken of durven voorspellen dat de Nederlandse Regering tot een bid- en dankdag zou uitnodigen en in de Staatscourant zou aanbevelen. Voorheen was zulk een oproep niet ongewoon, maar nu, nu de religie tot privaatzaak is gemaakt,” was het een opmerkelijk feit.
De preek die ds. G. H. Kersten op deze dag in de Gereformeerde Gemeente in Yerseke hield over Psalm 60:6, werd op de drukpers gelegd onder de titel ”Een banier tegen de revolutie.”
Sprekend is de tekst die ds. J. Vreugdenhil in de christelijke bereformeerde kerk van Sliedrecht koos: „O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? Want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U” (2 Kron. 20:12).