Drempel kerk en ggz moet worden geslecht
Kerken en geestelijke gezondheidszorginstellingen (ggz) moeten meer gaan samenwerken. Dat bleek uit de presentatie van het rapport ”Ruimte voor anderszijn” en de reactie erop vanuit de Protestantse Kerk in Nederland (PKN).
„De kerk heeft de neiging om zich naar binnen te keren en geestelijke verzorgers voor informatie niet in te roepen”, klinkt uit de zaal, gevuld met mensen met een theologische opleiding en geestelijke verzorgers naar aanleiding van de presentatie van het Kaskirapport ”Ruimte voor anderszijn”.Prof. dr. H. de Roest, hoogleraar praktische theologie, en vier forumleden gaven dinsdag in het Protestants Landelijk Dienstencentrum in Utrecht een reactie op het rapport, dat initiatieven van gemeenten binnen de Protestantse Kerk in Nederland voor gemeenteleden met psychische aandoeningen en hun naastbetrokkenen onderzoekt.
De forumleden erkennen unaniem dat de kerk een opdracht heeft. Evert-Jan Hazeleger van Kerk in Actie, de organisatie voor binnenlands diaconaat van de PKN: „De neiging van de kerk is erg groot om op elk vlak dingen zelf uit te zoeken. Dat is gewoon waar. We moeten echter de gescheiden circuits samenvoegen.” De drempelvrees van de kerk om andere organisaties in te roepen voor hulp of voorlichting moet geslecht worden, vult een ander forumlid aan.
Kritiek plaatsen de forumleden ook op de opzet van het rapport. De onderzoekers hebben 169 PKN-predikanten geënquêteerd. Daarmee lijkt de vraag of een gemeente veel of weinig ruimte biedt voor mensen met een psychische aandoening het gevolg te zijn van de opmerkzaamheid van de predikant.
Trudy Struijs, pschychiater en docent aan het opleidingscentrum Hydepark van de PKN, mist de doelgroep in het onderzoek. „Waar blijft de eigen inbreng van psychisch zieke gemeenteleden en hun naasten?”
Het benaderen van psychisch zieken als onmondige leden, is onjuist, vindt ook De Roest. „Wat kunnen kerkmensen bijvoorbeeld leren van mensen die een depressie hebben doorgemaakt?”
Dit principe van wederkerigheid heft de afnemende draagkracht van de gemeente deels op. De verminderde draagkracht komt door het afnemen van gemeenteleden en predikanten in aantal in combinatie met de grote tijdsdruk in de maatschappij.
Wel is dit principe nog een braakliggend terrein voor de gemeente, aldus een van de forumleden, Egbert van der Stouw van Kerk in Ontwikkeling, het PKN-steunpunt voor gemeenteontwikkeling. Blijvende aandacht acht hij wenselijk.
De zorgzaamheid over gemeenteleden met een psychische aandoening en hun familie of vrienden behoeft niet per se een grootscheepse aanpak. De Roest wijst ook op het doen van voorbede voor deze gemeenteleden, het verzorgen van meditaties in het kerkblad, een bij tijd en wijle pastorale prediking en een scherp oog voor de effecten van theologische taal bij mensen met psychische problemen. Een bezoekstructuur als voorlichtingsavonden, lotgenotencontact of maatjesprojecten behoren ook tot de mogelijkheden.
Het informeren van de gehele gemeente over wat een psychische aandoening met je kan doen, is nuttig. De Roest: „Met de overontwikkelde behoefte om te helpen -„U kunt me altijd bellen op mijn mobiele telefoon”- worden gemakkelijk brokken gemaakt. Wie zich ontfermt zonder te weten over wie hij zich ontfermt, verliest zichzelf en daarmee uiteindelijk ook de ander.”
Psychisch zieken en hun naasten moeten door aandacht niet in een hokje gezet worden, vindt De Roest. Iemand moet in de gemeente „kunnen aanschuiven, zonder dat iemand zich onmiddellijk op je stort en vraagt: „Wat is er met jou aan de hand?” of: „Wat kunnen wij voor je betekenen?””
Wel blijft een beleidsplan belangrijk, volgens forumlid Stouw. „Voor deze buitengewone mensen is een buitengewone aanpak nodig. Als je ze niet apart noemt, wordt er ook geen beleid voor gemaakt.”