Onberouwelijk
„Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden.”
Mattheüs 5:4„Allen die Mij haten, hebben den dood lief”, zegt God. Zo was het met Farao, toen God hem met tien vreselijke plagen sloeg. Och, riep hij, dat de Heere slechts deze dood van mij wegnam. Hij zuchtte alleen over Gods straffende hand, maar niet over de zondige verstoktheid van zijn hart, want zo haast voelde hij verlichting of hij keerde terug tot zijn boze hardnekkigheid. Dat duurde totdat hij in de Rode Zee verdronk.
We zien hieruit dat de droefheid naar de wereld de dood werkt. De droefheid naar God werkt echter een onberouwelijke bekering tot zaligheid. De droefheid naar de wereld bestaat uit vrees voor de straf. De droefheid naar God is een ware liefde tot God en tot Zijn heiligheid. Die drijft de mens uit zichzelf naar God toe om voor Hem zijn zonde met zijn tranen te bewenen en bij Hem verlichting en troost te zoeken.
Zo werkt de droefheid naar God de bekering, en wel een onberouwelijke bekering. Dit is een staatsverwisseling, die de mens nooit berouwen zal. Nergens duidelijker wordt ons dit geleerd dan in de voorgestelde zaligspreking. Noemde de Heere Jezus in de eerste zaligspreking diegenen gelukkig, die arm van geest zijn en in hun geestelijke armoede naakt voor God waren, nu spreekt Hij over de treurigen, die over hun geestelijke armoede een vloed van tranen storten.
Johannes Barueth,
(”De predikende en wonderdoende Christus”, 1752)
predikant te Dordrecht