Embryo een onbegrijpelijk wonder
De complexiteit rond het prille embryo en het sobere Bijbelse spreken moeten voorzichtig maken om grote woorden te gebruiken als het gaat om de vraag of een embryo een ziel heeft, stelt dr. A. A. Teeuw. Hij reageert op de artikelen van drs. en mevr. Sonnevelt en dr. R. Seldenrijk (RD van dinsdag).
In mijn artikel ”Embryo niet bezield, wel beschermwaardig” (RD van 2 juli) verdedig ik de visie dat het menselijke leven vanaf het prilste begin (de conceptie) beschermwaardig is, omdat de mens geschapen is naar het beeld van de Schepper. Vanuit die optiek wijs ik embryoselectie en veel vormen van stamcelonderzoek af.De vraag of het leven vanaf het prilste begin ook bezield is, is van een andere orde. Want dan bedoelen we dat de mens onsterfelijk is en zijn leven voor God moet verantwoorden. Ik ben van mening dat een pril embryo niet bezield is. Wanneer het embryo wel bezield raakt, weet ik niet. Bij de ontwikkeling van de hersenen? Bij de eerste ademhaling? Gelukkig hoef ik dat ook niet te weten, want de beschermwaardigheid geldt vanaf het allereerste begin.
Tegen deze achtergrond begrijp ik de bedoeling van drs. Sonnevelt en zijn vrouw en van dr. Seldenrijk niet. Ze zijn bang voor het hellende vlak. Ik ook. Maar welke consequenties trekken zij uit de visie dat het embryo vanaf het begin bezield is? (Ik formuleer nu even scherp omwille van de duidelijkheid.)
Moet een pril embryo, dat na twee weken met het menstruatiebloed wordt afgescheiden (wat bij 50 procent van alle embryo’s gebeurt), zich voor God verantwoorden? Of moeten vrouwen, die zelfs niet hebben gemerkt dat ze even een embryo bij zich droegen, anders met het maandverband omgaan omdat het mogelijk een afgestoten embryo bevat?
Volgens mij laten de scribenten (a) de Bijbel meer zeggen dan er staat en (b) miskennen ze de uiterst complexe praktijk van het embryo- en stamcelonderzoek.
a. De Bijbel spreekt minder eenduidig over de ziel en het leven dan de auteurs suggereren. De Hebreeuwse woorden ”nefesh”, ”pneuma”, ”ruach” (ziel, geest, adem) worden als synoniemen gebruikt, wat sommige exegeten doet concluderen dat de eerste ademhaling het begin is van de bezieling (Gen. 2:7).
De scribenten wijzen terecht op teksten waaruit blijkt dat het leven van David, van Johannes, en van anderen in de moederschoot al door God is gekend (Ps. 139, Luk. 1, Ef. 2). Ik stem daar volledig mee in. Maar deze teksten doen geen uitspraak over het leven dat wel in de moederschoot begint, maar niet tot ontplooiing komt. Wie de Bijbel daarover iets laat zeggen, zegt meer dan de Bijbel doet.
b. Verder wegen de auteurs onvoldoende de complexiteit van het embryo- en stamcelonderzoek. Toen ik voor de SGP-jongeren een uitgebreide brochure schreef over stamcelonderzoek (”Stamcellen, het geneesmiddel van de toekomst”), werd me des te meer duidelijk hoe onbegrijpelijk de eerste fase van het leven is.
Denk aan de 450.000 (rest)embryo’s die zijn ingevroren in de VS. Een deel van deze embryo’s is gesplitst (net als bij tweelingen), wat zou betekenen dat de ziel deelbaar is. Verder worden ze gebruikt in stamcellijnen. Deze embryo’s zijn niet gestorven, maar gemodificeerd tot hartcellen of spiercellen. Wat betekent dit voor de bezieling van het embryo?
Kortom, het sobere Bijbelse spreken en de complexiteit rond het prille embryo moeten ons voorzichtig maken om grote woorden te gebruiken. Laten we eerder verlegen zijn om antwoorden dan onhoudbare standpunten innemen. En wat belangrijker is: laten we ons verwonderen over de ontwikkeling van het ongeboren leven in de moederschoot, want dat is tot eer van God.
De auteur is arts en theoloog.