De Reformatie / Kontekstueel / De Wekker
Zijn er nog Joden in de kerk? is de vraag die dr. E. A. de Boer opwerpt in het gereformeerd vrijgemaakte orgaan De Reformatie. De universitair docent aan de Theologische Universiteit Kampen, die zelf Joodse wortels heeft, laat weten graag in contact met hen te komen.
„Ik zou graag in contact komen met broeders en zusters die van joodse afkomst zijn en naar de betekenis van die afkomst voor hun identiteit als volgeling van Christus zoeken. Er zijn basale vragen als: hoeveel procent jood moet je zijn om dat nog serieus te nemen of gaat het niet om biologie, maar om een geestelijke erfenis? Zijn er vormen waarin de kerk kan vieren dat de Here nog altijd trouw aan zijn belofte aan Israël is? Hoe kan ik mij persoonlijk voor ogen houden wat het betekent ook ’naar het vlees’ van Abraham en Sara af te stammen? Zijn er vormen om dat over te dragen en in de lijn van de generaties over te dragen, en hoelang? Ik weet dat christenen uit de joden zich na de Tweede Wereldoorlog gevonden hebben in de NVCJ (Nederlandse Vereniging voor jodenchristenen) en in Hadderech (dat betekent: De weg). Mogelijk schrijf ik daar later over. Maar ik zou graag dichtbij huis beginnen met broeders en zusters te ontmoeten die zich persoonlijk bij het Israël van God betrokken weten.Zelf ben ik als gewone gereformeerde jongen opgegroeid. Onze joodse ’opa Sanders’ was al in 1944 gestorven, lang voor mijn geboorte. Hij werd een familielegende, niet meer. Voor mij was Israël Gods volk ten tijde van het Oude Testament. Dan had je ook nog de staat Israël, waar ik mij bij betrokken voelde met het gewone naoorlogse sentiment. Met de Here Jezus en het Nieuwe Testament was in mijn beleving iets nieuws begonnen: de christelijke kerk. Van Hem en haar ben ik door Gods goedheid veel gaan houden. Zoveel dat ik predikant moest worden. Hoe kostbaar mijn joodse wortels zijn ben ik mij pas bewust geworden in het schrijven van de biografie van mijn voorvader. Uit de genealogie blijkt dat ik de naam draag van de oudste bekende stamvader, Alexander, in die lijn. Een reis naar het land Israël, nuchter ondernomen, roerde diepe snaren aan. Sindsdien zie ik die extra dimensie bij het lezen van de Bijbel, de eigen gouden kleur van het oude en eerste volk Gods.
Ik zie nog geen bijzondere manier om uitdrukking te geven aan wat ik graag zou zien: dat we vieren in de christelijke kerk dat God ook nu bezig is ”het overblijfsel naar de verkiezing der genade” van Israël te redden (Rom. II:5). Persoonlijk geef ik er uitdrukking aan in bescheiden vorm: door op mijn revers en om mijn hals een davidsster te dragen. Hopend dat het een teken van herkenning zijn mag.
De ster van David heeft geen direct Bijbelse betekenis. Die heeft betekenis gekregen als de gele ster die de joden van de nazi’s moesten dragen. Het werd het symbool van de staat Israël. Ik wil dat symbool niet claimen. Wel verlang ik ernaar dat de rijke symboliek van Israël, zoals dat in de Schriften van oude en nieuwe verbond te vinden is, in de kerk terugkomt. Misschien is er een teken waarmee christenen uit Israël zich mogen identificeren. Tot zolang draag ik de Davidsster. Er scheen immers een bijzondere ster boven de vaderstad van David toen de zoon geboren werd, de Messias voor Israël en Redder van de volken.”
Kontekstueel
Mensen stappen vandaag de dag gemakkelijk over naar een andere kerk. Drs. J. Wienen schrijft in Kontekstueel, tijdschrift voor gereformeerd belijden nú, dat de toegenomen mobiliteit tussen kerken hem onrustig maakt.
„Ze zijn wel te begrijpen, de mensen die aangeven dat ze soms na lange worsteling, gekozen hebben om hun kerkelijke gemeenschap te verlaten, omdat hun geloof er wegkwijnde, omdat de prediking hen totaal niet (meer) aansprak, omdat ieder gesprek onmogelijk lijkt, omdat hun kinderen hier niet kunnen opgroeien in een positieve sfeer van geloof, omdat ze ook zelf het spoor bijster dreigen te raken in een wereld die ook niet helpt het geloof te beleven of gewoon omdat ze in een andere gemeenschap weer de vreugde en de schoonheid van het geloof beleven die ze zo gemist hebben. En je moet wel blij zijn dat ze weer een plek vinden waar hun geloof opbloeit, waar ze nieuwe inspiratie vinden.
Maar ik voel ook treurnis, om wat verloren dreigt te gaan. Het gevoel van verantwoordelijkheid in de eigen gemeenschap, het besef dat de kerk meer is dan een moeder die je aanklaagt als ze het fout doet in jouw ogen. De kerk is de gemeenschap van broeders en zusters die samen met jou geroepen zijn. In die gemeenschap wil Christus wonen. Dan is iedere nieuwe afscheiding een nederlaag. Niet alleen een nieuwe vereniging die wordt opgericht, maar ook een nieuwe aanslag op het lichaam van Christus, een nieuwe wond in zijn zijde. Iedere overgang naar een andere kerk is tegelijk ook een verzaken aan de gemeenschap. Het is soms misschien het beste, maar het is ook altijd slecht. De veelkleurigheid van de kerk is heel mooi, maar het zou het mooist zijn als we die veelkleurigheid en de vrijheid in Christus zouden kunnen beleven in een Kerk, die waarlijk is wat we van haar belijden: heilig en katholiek. Maar is er een weg naar herstel van wat zo onherroepelijk gebroken lijkt? Is het nog wel reëel om in die Kerk te geloven, als de werkelijkheid zo totaal anders is en het erop lijkt dat talloze gelovigen alleen maar geloven in een katholieke kerk in de hemel, maar niet op de aarde?
De sleutel naar kerkelijke eenheid lijkt gebroken. Is er nog een Timmerman die die sleutel maken kan? In het geloof zijn onmogelijke dingen toch mogelijk, maar vraag me niet hoe. Als ik eerlijk ben denk ik dat er geen eenheid mogelijk is zonder de enige kerk, die zowel de historische gemeenschap met de kerk der apostelen heeft behouden als die uitdrukking geeft aan het katholieke, wereldwijde aspect van kerk zijn. Misschien moeten we als protestanten voorlopig maar eens beschaamd stil zijn als de paus zegt dat onze kerken niet in de volle zin des woords Kerk zijn. We hebben het ernaar gemaakt.”
De Wekker
De opstelling van de ChristenUnie in het debat over embryoselectie heeft heel wat pennen in beweging gebracht. Vaak waren ze in azijn gedoopt. Ds. P. L. D. Visser gaat in De Wekker, orgaan van de Christelijke Gereformeerde Kerken in op de aversie tegen christelijke ethiek.
„Ik zou ervoor willen pleiten dat christenen hun tijd (beter) leren verstaan en ook antwoorden formuleren om vrijmoedig weerwerk te bieden aan kritiek uit de samenleving. Daarbij is het belangrijk te doorzien hoe een beroep op Gods Woord ’valt’ in onze geseculariseerde tijd. Willen wij zoutend zout kunnen zijn in een bedervende samenleving, dan moeten wij het gesprek met de andersdenkende niet mijden, maar met enige kennis van zaken aangaan. Ik kan mij vergissen, maar is het niet zo dat juist in de eenvoudige ’over-de-heg-contacten’ in buurt of wijk christenen al te vaak met de mond vol tanden staan wanneer de kritische vragen gesteld worden? Geen wonder dat we dan in onze schulp kruipen, het contact met de andersdenkende buren mijden en ons terugtrekken in de veilige beslotenheid van eigen kring.
Maar kun je dan een antwoord hebben op zoveel kritiek, vooral wanneer die boosaardig wordt verwoord? Ik meen dat dat kan, wanneer we doorzien dat er achter de geschetste kritiek een uiterst fundamentalistische antireligie schuilgaat. Om bij het interview met Halsema te blijven: beginselen waar zij voor staat zijn gelijkheid, zelfbeschikking, vrouwenemancipatie en tolerantie. Zelfbeschikking is een term die er voor mij uitspringt omdat hij zo wijdverbreid is en de motor is van het secularisme. Deze autonomie, het jezelf-tot-een-wet-zijn, is het masker van een afgod die nietsontziende gehoorzaamheid vraagt. „Ik ben mijn eigen wet. Ik bepaal wat goed en wat kwaad is. Ik kies in vrijheid hoe ik mijn leven invul, en dat is de weg naar mijn heil, mijn levensgeluk.” Precies op het punt van de autonomie komen we in aanraking met de mens die ”als God” wilde zijn, ”kennende goed en kwaad” (Gen. 3:5). Wie zijn eigen hart leerde kennen, bijgelicht door de Heilige Geest, weet dat die autonomie ook in zichzelf ontmanteld moest worden. Wij moeten ook bekeerd worden van de zelfbeschikking. Wie dit beseft begrijpt ook de diepe weerzin bij de andersdenkende tegen Gods gebod. Hij wil er niet aan, evenmin als ik er zelf aan wilde, voordat God mij te sterk werd.”