Organist moet twee polen bedienen
De tegenstelling bij organisten tussen stijl en techniek versus sfeer en gevoel hangt samen met de kerkelijke traditie. Is de prediking bevindelijk en op het gevoel gericht, dan is de muziekstijl vaak romantisch, stelt Jan Peter Teeuw, die ervoor pleit dat organisten beide polen bedienen.
In het RD van maandag 9 juni werd een lezenswaardig dubbelinterview van Chiel-Jan van Hofwegen en Martin Mans gepubliceerd onder de titel ”Gebakkelei over stijl en stigma”. Veel kerkorganisten zullen de discussie herkennen uit de zondagse praktijk. Ze worden geconfronteerd met de vragen die Van Hofwegen en Mans elkaar voorleggen: puriteins of populair? Oftewel, kiezen we voor stijl en vorm of voor sfeer en gevoel?Dat deze discussie soms scherp ligt, blijkt niet alleen uit het interview, maar wordt ook bevestigd op diverse orgelfora. Muziek van Mans en de zijnen wordt neergezet als „wijsjes, walsjes en woeste ritmes”, zoals iemand van de Vereniging van Organisten van de Gereformeerde Gemeenten (VOGG) het ooit formuleerde, terwijl Mans in het interview aangeeft geen barokke koraaltrio’s te spelen omdat kerkgangers dit te „priegelig” vonden.
Zonder een mening voor het een of het ander uit te spreken, wil ik een tweetal zaken aanstippen. In de eerste plaats denk ik dat de hierboven geschetste tegenstelling tussen -generaliserend gesproken- stijl en techniek versus sfeer en gevoel inherent is aan onze kerkelijke traditie.
In de tweede plaats is er meer te zeggen dan alleen de veelgehoorde opmerking dat dit een kwestie van smaak is. Beide punten licht ik toe.
Traditie
Binnen onze traditie ligt het accent op de verkondiging van het Woord. Aan de ene kant hechten we, wat betreft de prediking en de verdere invulling van de liturgie, veel waarde aan stijl en inhoud. We verwachten van een predikant een grondige preekvoorbereiding. Theologisch moet de predikant goed onderlegd zijn en de preek mag geen onwaarheden bevatten.
Om dit te waarborgen wordt soms het volledig uitschrijven van de preek bepleit. Exemplarisch hiervoor is Calvijn. Uit zijn Bijbelcommentaren weten we dat hij behalve zijn preken ook zijn gebeden volledig uitschreef. Niets werd aan de emotie van het moment overgelaten.
In uiterste zin komen we dit nog tegen in de sterk liturgisch gerichte kerkdiensten. De predikant schrijft alles uit en ook de muziek -vaak met medewerking van een cantorij- wordt nauwgezet voorbereid. Het accent ligt op vorm en stijl.
Aan de andere kant bevat onze traditie een stroming waarin het uit het hoofd preken als teken van authenticiteit wordt beschouwd. De predikant kan „uit de volheid des gemoeds” snaren raken bij zijn gemeente en probeert de Bijbelse boodschap aan het hart te leggen. Het gevoel, soms aangeduid als bevinding, neemt binnen deze stroming een belangrijke plaats in.
Dr. J. Smelik verbindt in zijn boek ”Gods lof op de lippen” deze traditie aan de muziekkeuze. Hoe bevindelijker de prediking, hoe meer de muziek doortrokken is van de Franse romantiek of een aftreksel daarvan. Dito kerkgangers horen graag sfeervolle muziek. Muziek moet de snaren van de emotie doen trillen.
Kortom, de tweepoligheid van onze traditie is dus hoorbaar in de muziekkeuze, waarbij vaak de uitersten het meest kenmerkend zijn.
Jan Zwart
De vraag blijft echter bestaan of het louter een kwestie van smaak is. Ik denk het niet. Ik begin weer bij de Woordverkondiging, het wezen van de eredienst. Niemand zal uitersten willen bepleiten: noch alleen de stijl, noch alleen het gevoel zijn normatief.
Analoog daaraan geldt dit ook voor de muziek. Het orgelspel dient netjes, beheerst en stijlvol te zijn. Kennis van zaken mag van een organist worden verwacht. De kerkorganist moet weten waar hij mee bezig is, en niet vervallen in deuntjes, leuke melodietjes, of zichzelf eindeloos blijven herhalen. Dat orgelspel niet mag vervallen tot fout na fout behoeft geen toelichting. Kortom, de organist moet letten op vorm en stijl.
Tegelijk moet hij zo spelen dat de kerkgangers zijn orgelspel begrijpen en, als het enigszins kan, ook iets meekrijgen. Dit kan gebeuren door uitbeelding van de tekst of op bepaalde wijze aan te haken bij de preek.
Een goed voorbeeld hiervan is de bekende organist Jan Zwart. Oude opnamen laten horen hoe zijn orgelspel klonk: beheerst, voornaam en vakkundig. Terecht werd hij „een profeet op de orgelbank” genoemd: met zijn orgelspel wist hij de gemeente emotioneel te raken. Laten we als kerkorganisten die beide polen in onze muziekkeuze en muziekstijl vasthouden, zodat we op een waardige wijze de gemeente dienen.
De auteur is kerkorganist in Ridderkerk.