„Soms kiezen voor sloop kerkgebouw”
Als een kerkgebouw alleen maar ’herbruikbaar’ is voor een bestemming die strijdig is met de „verkondigende” uitstraling van het gebouw kan het soms beter zijn te kiezen voor afbraak (amovering) van het gebouw.
Dat stelt een nota van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) die vanmiddag wordt gepresenteerd onder de titel ”Een protestantse visie op het kerkgebouw”. Het moderamen van de Protestantse Kerk heeft de nota als gespreksnotitie aanvaard en wil het rapport ook in de generale synode bespreken.In de nota, die geschreven is met een „praktisch theologisch oogmerk”, wordt geprobeerd met een protestantse visie te komen op de waarde van het kerkgebouw. Zo wordt vanuit het verre en nabije verleden gekeken naar de functie en waarde van plaatsen waar mensen God ontmoetten.
Hoewel de nota stelt dat een kerkgebouw op zich niet heilig is, menen de opstellers van het stuk wel dat een kerkgebouw door het gebruik ”geheiligd” is. „Het kerkgebouw in protestantse zin is een apart gestelde ruimte met een specifieke geloof-getuigende uitstraling gericht op de verkondiging van Gods aanwezigheid in Christus in deze wereld. De kerkelijke gemeente draagt zorg voor dit apostolaire aspect van het gebouw.” Volgens de nota maakt het daarbij niet uit of een kerkgebouw „klassiek, historisch, monumentaal of modern” is. „Het gaat namelijk steeds weer om de expressie van de openlijke beleving van het geloof door de bouwende of bewonende gemeente.”
In de nota wordt zwaar getild aan het feit dat kerken door hun gebruik wel apart gestelde ruimten zijn met een uitstraling naar de wereld. Vooral wanneer een kerkelijke gemeente zich genoodzaakt ziet een gebouw aan de eredienst te onttrekken, is het belangrijk wat er met het gebouw gebeurt. Soms kan het beter zijn een gebouw af te breken -te amoveren, zoals het in de nota eufemistisch wordt genoemd- dan te kiezen voor een herbestemming die strijdig is met de verkondigende boodschap en de religieuze signaalfunctie die het kerkgebouw heeft. „Het gewicht dat de Protestantse Kerk in Nederland vanuit haar confessie geeft aan Schrift en traditie bepaalt ook haar visie op het kerkgebouw als expressie van een facet daarvan. Daarom zal zij het kerkgebouw altijd verstaan als een religieus erfgoed en haar verantwoordelijkheid daarvoor nemen. Deze geldt allereerst het actief gebruik, maar evenzeer een mogelijke herbestemming of amovering.”
Opvallend in de nota is dat de schrijvers van mening zijn dat een protestants kerkgebouw maar niet zo aan een „binnen het christendom fungerende gemeenschap waarmee geen enkele kerkelijke verbondenheid bestaat” kan worden overgedragen. Zo’n overdracht vraagt „een grondige doordenking van de lokale, regionale en landelijke kerk”, menen de schrijvers van het stuk. „Juist omdat het kerkelijke karakter van het gebouw overeind blijft, is het de vraag of oppositionele of controversiële bewegingen de oorspronkelijke bedoeling van het gebouw en zijn geloofsgemeenschap niet in gevaar brengen.”
Overdracht van een kerk aan een andere wereldgodsdienst, niet zijnde het jodendom, ligt volgens de nota „niet voor de hand.” Het impliceert in ieder geval „een vervreemding van de oorspronkelijke bedoeling van het gebouw” en een aantasting van de publieke functie. Toch meent de nota dat het aanbeveling verdient eerder te kiezen voor de overdracht van een af te stoten kerkgebouw aan vertegenwoordigers van een „andere wereldgodsdienst dan het voor profaan gebruik aan te bieden.” Commercieel en profaan hergebruik is volgens het rapport „veelal af te raden.”
In een inleidend hoofdstuk over de historische visie op het kerkgebouw wordt geconstateerd dat de Reformatie in de Nederlanden geen behoefte had aan de ontwikkeling van een „eigen type kerkgebouw”. De gereformeerde kerk bleef in de zestiende eeuw dan ook „wonen” in de oude kerkruimten. Alleen de inrichting werd anders: de gemeente werd gegroepeerd rond de kansel met daarop de kanselbijbel.
De reformator Johannes Calvijn ziet de kerk fundamenteel als een plaats van gebed en een huis voor het Woord. Hij legt, volgens de nota, wel een verband „tussen de kosten die aan een kerkgebouw worden besteed en de gelden die dienen voor het diaconaat. Het een zal niet ten koste gaan van het ander.”