Kerk & religie

Gedeeld verlangen naar de Messias

Karel Roger van Oordt kwam op 15 oktober 1928 in Amersfoort ter wereld. Na de mulo volgde hij de middelbare tuinbouwschool en kwam hij in dienst bij het bedrijf van zijn vader, een handelsonderneming in chemicaliën. Van Oordt nam het bedrijf over en deed het later, in 1978, van de hand om zich helemaal toe te leggen op zijn activiteiten voor Israël.

Ben Tramper
9 May 2008 07:54Gewijzigd op 14 November 2020 05:49
Karel Roger van Oordt. Foto RD
Karel Roger van Oordt. Foto RD

Van Oordt is oprichter van de stichting Christenen voor Israël, een organisatie die al bijna dertig jaar bestaat en waaraan hij van 1980 tot 1992 als directeur leiding gaf. Ook stond hij aan de wieg van Israëlisch Producten Centrum, een postorderbedrijf met producten die afkomstig zijn van zaken in Israël. Van Oordt kwam talloze keren in Israël en raakte bevriend met diverse vooraanstaande politici.Kerkelijk leeft Van Oordt mee met zowel de hervormde gemeente in Amersfoort als de Anglicaanse kerk in Utrecht. Hij is lid van de Katholiek Apostolische Kerk, een kleine internationale kerkelijke gemeenschap, ontstaan in de 19e eeuw. Van Oordt is gehuwd en heeft acht kinderen, zestig kleinkinderen en drie achterkleinkinderen.

Karel van Oordt: Ik bid dagelijks voor bekering van Israël en genezing van de kerk

Gedeeld verlangen naar de Messias
Zijn liefde voor Israël is spreekwoordelijk: al vele jaren zet hij zich in voor het Joodse volk en overal waar hij komt getuigt hij van zijn hoop op een spoedige terugkeer van de Messias op de Olijfberg. Voor zijn inzet ontvangt Karel van Oordt (79), oprichter en stuwende kracht achter Christenen voor Israël, grote waardering. Dat zijn standpunten regelmatig op kritiek stuiten en dat hij wordt beticht van eenzijdigheid en fundamentalisme, deert hem nauwelijks. „Ik zie vurig uit naar de dag waarop de Heiland Zich aan Zijn broeders bekendmaakt en de kerk geneest van alle verdeeldheid.”

De dag waarop David Ben Gurion zestig jaar geleden de staat Israël uitriep, moet wat hem betreft vreugdevol worden gevierd. Daarom ging bij Van Oordt gisteren de vlag uit. Niet de Nederlandse driekleur, maar de Israëlische. In de buurt waar zijn geschakelde woning staat, deden weinig mensen hem dat na. „Ik woon in het Klein-Marokko van Amersfoort”, grapt de oud-directeur van Christenen voor Israël.

Een week na de viering van het jubileum wacht Van Oordt opnieuw een feestelijke gelegenheid. Volgende week donderdag krijgt hij uit handen van de rector van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem de Scopus Award, een hoge internationale, Israëlische onderscheiding. Eerder ging de prijs naar prominenten als oud-minister Zalm en secretaris-generaal van de NAVO De Hoop Scheffer.

Waar was u op vrijdag 5 ijar 5708, oftewel 14 mei 1948?
„In Amersfoort, op kantoor, bij het bedrijf van mijn vader. We zaten gekluisterd aan de radio. Wat er precies werd gezegd, weet ik niet meer. Maar het was duidelijk dat er met de stichting van de staat Israël iets heel bijzonders plaatsvond.”

Wat ging er door u heen?
„De gedachte dat de terugkomst van de Heiland een stap dichterbij was gekomen. Er was in mijn hart een enorme blijdschap over de trouw van God aan Zijn verbond met Israël.”

Ging er op die dag een belofte van God in vervulling?
„Ik heb het uitroepen van de staat Israël altijd beschouwd als het begin van de vervulling van de Bijbelse beloften aan Israël. Dat we nu het zestigjarig jubileum vieren, ach, dat is leuk voor de bevolking, maar het volk bestaat natuurlijk al veel en veel langer: al duizenden jaren.”

De liefde voor Israël heeft Karel van Oordt niet van een vreemde. Zijn vader ging hem daarin voor en onderwees hem en zijn broer en twee zussen dagelijks over het Joodse volk. „Elke ochtend en avond riep mijn vader het gezin bij elkaar voor de dagelijkse huisgodsdienst. We begonnen met het klein gloria. Daarna las hij een gedeelte uit de Bijbel en ging hij met ons in gebed. Dagelijks vroeg hij om de bekering van Israël, de terugkeer van het Joodse volk naar het beloofde land en de genezing van de kerk.”

U stamt uit een patriciërsgeslacht dat in de negentiende eeuw verbonden was met kringen van het Réveil. Komt uw betrokkenheid op Israël daaruit voort?
„Ik ben heel dankbaar voor het feit dat ik door mijn ouders en mijn voorouders oog heb mogen krijgen voor het Joodse volk en de kerk. Wat in de gebeden van mijn vader centraal stond, stond centraal bij de mensen van het Réveil. Lees de geschriften maar van Isaac da Costa, Abraham Capadose en Jan de Liefde.

Mijn voorvaders hoorden bij het Haagse en Rotterdamse Réveil. Zij vormden een actieve, protestantse familie en richtten zich met name op de commerciële en bestuurlijke kanten van het maatschappelijke leven. De oude Jacob van Oordt had samen met de familie Capadose een bankiersbedrijf. Aan diverse projecten die door het Réveil zijn opgezet, boden zij financiële ondersteuning.”

Welke plaats neemt Israël in uw persoonlijke gebeden in?
„Een heel belangrijke. Ik noem de zaken concreet bij de naam, van algemeenheden houd ik niet. Ik bid voor de verstrooiing van de vijanden van Israël, ik bid dat terreurorganisaties mogen worden uitgeschakeld, ik vraag of de Israëlische regering geen land zal weggeven.”

Zijn er beloften voor Israël die voor u speciale betekenis hebben?
„Ik lees veel in de profeten. Altijd als ik in een tekst de namen van Israël of Jeruzalem tegenkom, dan denk ik aan het concrete Israël en aan het concrete Jeruzalem, al weet ik natuurlijk ook wel dat zulke teksten vaak een geestelijke betekenis voor de kerk bevatten.

Er is een belofte die mij intens bezighoud, één waarop ik pleit als ik voor God verschijn: „Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk.” Paulus schrijft dit woord in de Romeinenbrief. En iets verderop zegt hij: „Want God heeft hen allen -dat is het volk Israël- onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over allen te ontfermen.” Als ik over die woorden nadenk, dan zeg ik: Ik begrijp er niets van, ik kan slechts met Paulus aanbidden: O, diepte des rijkdoms, hoe wonderlijk zijn Gods wegen.”

Van Oordt zat tot zijn vijftigste jaar in het zakenleven. Hij was verkoopleider in het bedrijf van zijn vader en stelde eind jaren zestig voor om zaken te gaan doen in Israël. In 1968 maakte Van Oordt zijn eerste reis naar het land, er zouden daarna nog vele honderden bezoeken volgen. „Nadat ik met een zakenman in Beersheva een contract voor de levering van chemische producten had gesloten, ging ik met mijn vader naar Jeruzalem. We logeerden in het King Davidhotel. ’s Ochtends trok ik de gordijnen open en keek ik regelrecht op de oude stad. Die eerste aanblik zal ik nooit vergeten. Het was schitterend. Ik hoorde dat president Bush volgende week tijdens zijn bezoek aan Israël in dat hotel logeert. Hij heeft groot gelijk, ik hoop dat hij mijn kamer krijgt.”

Eind jaren zeventig heeft u het bedrijf van de hand gedaan en bent u zich gaan toeleggen op activiteiten voor Israël. Zo heeft u meegeholpen aan de opzet van het King David Fund, een fonds dat zou gaan beleggen in bedrijven in Israël. Waarom werd dat geen succes?
„Achteraf gezien kan ik niets anders zeggen dan dat we een verkeerde inschatting hebben gemaakt. Mensen zijn minder snel bereid te investeren in regio’s waar conflicten zijn, dan wij dachten. Zeker, het was voor mij een teleurstellende ervaring.”

U stond ook aan de basis van het Israël Producten Centrum, een bedrijf dat consumentenartikelen verkoopt en waarmee jaarlijks zo’n 2 tot 3 miljoen euro voor Israël wordt opgehaald. Is dat niet een schijntje vergeleken bij wat het land aan inkomsten nodig heeft?
„Dat zei ik twintig jaar geleden ook toen ik in de Knesset sprak. Daarop zei de voorzitter van het parlement: Meneer Van Oordt, dat mag u nooit meer zeggen. U heeft geen idee hoeveel liefde u met uw project in Israël verspreidt.”

Vijf jaar na het opzetten van de stichting Christenen voor Israël liet u een krant verschijnen onder een gelijkluidende naam. Inmiddels lezen 60.000 abonnees het tijdschrift. Hoe verklaart u alle belangstelling?
„Gelukkig zien meer mensen in wat wij de afgelopen jaren met onze krant willen uitdragen, namelijk dat al Gods beloften aan Israël daadwerkelijk aan Israël zullen worden vervuld en dat al Gods beloften aan de kerk daadwerkelijk aan de kerk zullen worden vervuld. Dát te laten zien aan de kerk, dat heb ik altijd als mijn missie beschouwd. Zeer ten onrechte heeft de kerk bijna 2000 jaar lang alle beloften van God aan Israël op zichzelf toegepast en alle oordeel die God over Israël uitsprak, aan Israël gelaten.”

U zegt het met grote gedrevenheid.
„Omdat ik het vreselijk vind dat nog altijd in bepaalde geledingen in de kerk het bestaansrecht van Israël wordt ondermijnd. Daar wil ik tegen strijden. De rest is bijzaak.”

Hoe zou u in een enkele zin uw droom over Israël willen schetsen?
„Ik verwacht de terugkeer van de Heere Jezus. De Messias zal staan op de Olijfberg, ten oosten van Jeruzalem. Gans Israël zal zich daar verzamelen om zich te verootmoedigen voor de Heere. Van harte hoop ik ook dat de kerk tot boete en schuldbelijdenis voor God komt. Of dat aan Christus’ komst voorafgaat of erop volgt, dat weet ik niet. De gebrokenheid en de verwarring is tot grote smart van de Heere God. Wat hebben wij met het lichaam van Christus gedaan? Wij hebben Zijn kleren verscheurd. Niemand dan Jezus alleen kan ze nog helen.”

Komt Jezus lichamelijk terug op de Olijfberg?
„Zo staat het er toch?”

Er zijn theologen, en niet de minsten, die zeggen dat dat geestelijk moet worden opgevat.
„Dat kan ik me bijna niet voorstellen. Ik geloof dat de Heere Jezus Zijn voeten zal zetten op de Olijfberg ten oosten van Jeruzalem, en dat Hij zal zitten op de troon van Zijn vader David, zoals eenmaal Gabriël aan Maria berichtte. Als Jezus begint met de verkondiging van het Evangelie zegt Hij: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Opmerkelijk genoeg worden de Joodse opvattingen over de eindtijd niet door Hem gecorrigeerd.”

Komt er volgens u een derde tempel waarin de offerdienst zal worden hersteld?
„Ik geloof dat de profetieën van Ezechiël duidelijk zijn: de tempel zal worden gerealiseerd. De tempeldienst wordt hersteld en zal verwijzen naar wat Christus heeft gedaan. Want laat hierover geen misverstand bestaan: niemand wordt zalig dan door de Messias van Israël.”

Klopt het dat in uw visie Israël voorafgaand aan de komst van Christus alleen op het politieke toneel komt te staan?
„Israël staat al alleen.”

Het heeft Amerika toch als trouwe bondgenoot?
„Amerika is een bondgenoot, maar geen trouwe. De lijn met Amerika is in feite doorgeknipt. President Bush en mevrouw Rice zijn heel duidelijk: Israël moet Samaria opgeven, Israël moet Judea opgeven.”

Welke plaats mogen de landbeloften aan Israël wat u betreft hebben in het politieke beleid voor het Midden-Oosten?
„We mogen God niet voor de voeten lopen en zeggen: Zus en zo gaat het gebeuren, dit en dat moeten wij doen. Maar duidelijk is wel dat als God met Israël een verbond sluit, Hij het volk land belooft. Ik houd mij aan de woorden van de profeten. Daaruit valt af te leiden dat Israël ook de gehele Westoever en de Negev omvat.

Vraag de Arabische bevolking in Galilea: Wil je onder Abbas of onder Hamas of onder Israël leven? Alle Arabieren kiezen voor de laatste optie.”

Bedoelt u te zeggen dat de Palestijnen ook wel zonder eigen staat kunnen?
„Zeker.”

Dat standpunt lijkt bezijden de werkelijkheid.
„Maar dat ís het niet. Zij hebben Jordanië. Zeventig procent van de bevolking van Jordanië is Palestijn. Waarom moet er nog een tweede Palestijnse staat komen? Ik vind dat de politici niet goed bezig zijn. Alle Joodse bewoners van de nederzettingen in het huidige Jordanië zijn voor de Tweede Wereldoorlog verdreven. Waarom? Omdat het Westen de oostoever van de Jordaan, Transjordanië geheten, had bestemd voor de Palestijnen en de westoever voor de Joden. We moeten de geschiedenis van het Midden-Oosten niet vergeten.”

„Met de stichting van een tweede Palestijnse staat is het conflict bovendien niet opgelost. Als mensen mij vragen hoe er vrede komt in het Midden-Oosten, heb ik maar één antwoord: door de Vredevorst.”

Volgens critici loopt u gevaar het profetisch visioen gelijk te stellen met uw eigen wensen en zou u van de Bijbelse beloften een politieke ideologie maken.
„Helaas heb ik mijn critici nog niet allemaal kunnen overtuigen van mijn visie.”

U krijgt ook het verwijt fundamentalistisch te zijn.
„Ja, dat is ook zo’n oneliner.”

Hoe gaat u met de kritiek om?
„Ik vind het jammer als mensen die kritiek hebben, niet langskomen voor een gesprek. Iedereen is bij ons welkom. Wij hebben de wijsheid niet in pacht, wij hebben ook geen spoorboekje voor de toekomst op zak. Het enige dat wij willen, is ons oor te luisteren leggen bij de Heilige Schrift. Die alleen heeft gezag.”

Van u is bekend dat u veel op heeft met orthodoxe Joden. Vanwaar?
„Mijn hart gaat uit naar ongelovigen, Arabier of Jood, dat maakt niet uit. Het klopt dat ik in het bijzonder van orthodoxe Joden houd. Dat komt omdat wij beiden uitzien naar de komst van de Messias. Tot mijn verwondering leeft die verwachting bij hen net zo sterk als bij mij.

Telkens als ik orthodoxe Joden ontmoet, knopen ze met mij een gesprek aan over mijn werkzaamheden voor Christenen voor Israël. Dat gaat vanzelf. Ze zijn benieuwd naar wat mij beweegt. Natuurlijk vertel ik hun dat ik geloof in Jezus van Nazareth en dat Hij gauw terugkomt.”

U lijkt wel een evangelist…
„Ik ben een christen die Jezus volgt, die altijd en overal over Hem alleen wil spreken en die zich daarin laat leiden door de Heilige Geest. Alleen zo ben ik door Gods genade voor deze en gene een wegwijzer.”

Veel christenen begrijpen nog steeds niet dat u tegenstander van evangelisatie onder Joden bent.
„Calvinisten stellen mij hierover altijd vragen. Mijn antwoord is eenvoudig: ik ben ervan overtuigd dat evangelisatie geen effect heeft. Een Jood zal zich door een christen niet laten bekeren. Vergeet niet dat de kerk vanaf de derde eeuw tot 1933 heeft toegestaan dat er 7 miljoen joden zijn vermoord. En van 1933 tot 1945 zijn er nog eens 6 miljoen in het christelijke Europa om het leven gebracht. Paulus schrijft bovendien over een bedekking op het volk. Die duurt zolang totdat Jezus Zich aan hen bekendmaakt zoals Jozef in Egypte deed aan Zijn broers.”

Denkt u de bekering van Israël tot Jezus Christus nog mee te maken?
Ad rem: „Denken staat vrij: ja dus. De hoop van Messias’ terugkomst staat centraal in mijn geloofsleven.”

Duurt het niet erg lang?
„Elke dag is er een minder.”

Lachend: „Een bevriende rabbijn zei eens: „Karel, misschien verwachten we dezelfde Messias.” Hij voegde eraan toe: „Maar Hij moet wel gauw komen, anders komt Hij te laat.” Toen zei ik: „Broeder, de Eeuwige vergist zich nooit.” Waarop hij antwoordde: „Daar heb je gelijk in.””

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer