Carrière van Jona Willem te Water ging niet over rozen
De vrouw van de Leidse hoogleraar Jona Willem te Water was stokdoof. Maar de harde knal van de ontploffing van een kruitschip in Leiden (1807) moet ze hebben gehoord. Enigszins verbaasd, maar met gepaste eerbied vroeg ze haar man: „Zei u iets, Te Water?” Dit voorval gaf Jona Willem te Water nationale bekendheid. Maar hij verdient meer waardering.
Een gedreven historicus die graag gebruikmaakte van nieuwe onderzoeksmethoden, en tegelijkertijd de traditioneel orangistische visie bleef uitdragen. Zo typeert Jack de Mooij hem in zijn proefschrift ”Jona Willem te Water (1740-1822). Historicus en theoloog tussen traditie en Verlichting”, waarop hij woensdag is gepromoveerd.Op theologisch terrein was Te Water evenals zijn tijdgenoten gematigd in zijn opvattingen. Al te stellige uitspraken zouden critici van het christelijk geloof alleen maar munitie kunnen verschaffen. Hij was een uitgesproken voorstander van de vrijheid van godsdienst.
Te Water was uit overtuiging orthodox-gereformeerd, maar stond wel open voor nieuwe ontwikkelingen. Hij vond dat een preek gebaseerd moest zijn op een grondige exegese, maar dat de gemeente daar zo weinig mogelijk van moest merken. De boodschap moest eenvoudig en beknopt zijn.
Jona Willem te Water had de liefde voor de theologie in de genen. Interesse voor geschiedenis kreeg hij met de paplepel ingegoten. Hij werd in het Zeeuws-Vlaamse Zaamslag geboren als zoon van een orthodoxe predikant die in zijn vrije tijd historische studies schreef.
In zijn eerste gemeente, Veere, raakte hij betrokken bij een conflict tussen kerk en overheid. De burgerlijke autoriteiten wilden nog wel eens een oogje toeknijpen als er een baby geboren werd binnen negen maanden na de bruiloft van de ouders. Te Water daarentegen verdedigde namens de gereformeerde kerkenraad de klassieke benadering van deze gevallen. Met succes: de burgerlijke gemeente scherpte de regels aan.
Toen de predikant zich in zijn tweede gemeente, Vlissingen, weer mengde in een dergelijke machtsstrijd was de afloop minder positief. Te Water die, via zijn huwelijk met de rijke Middelburgse koopmansdochter Pauluna Cornelia Mounier, contacten had met de meest vooraanstaande families in de provincie, steunde de autoriteiten die de rooms-katholieken meer godsdienstvrijheid wilden geven. De orthodox-gereformeerde bevolking dacht daar echter anders over. Voortaan preekte Te Water voor een handjevol kerkgangers.
Als secretaris van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen schreef de predikant het eerste Nederlandstalige artikel over begraven buiten de stadsgrenzen. Dit onderwerp deed de gemoederen hoog oplopen. Te Water beschouwde de gebruikelijke methode, waarbij overledenen in de kerk begraven werden, als een serieuze bedreiging van de volksgezondheid. Hij wilde zelf na zijn dood buiten de kerk begraven worden, opdat hij niemand schade zou berokkenen.
Te Waters academische carrière ging niet over rozen. Van de rector magnificus van Leiden mocht hij in 1789 stadhouder Willem V nog verwelkomen toen diens oudste zoon in Leiden kwam studeren. Tijdens de Bataafse Revolutie van 1795 werd hij om zijn warme gevoelens voor het Oranjehuis echter bijna afgezet. Andere Oranjegezinde academici werden ontslagen, Te Water mocht nog net blijven.
Als lid van verschillende commissies die de organisatiestructuur van de Nederlandse Hervormde Kerk moesten verbeteren, wilde hij waar mogelijk vasthouden aan de Dordtse Kerkorde en was Te Watertegenstander van een samenvoeging van de gereformeerde en de remonstrantse kerken.
In 1815 werd hij, zeer tegen zijn zin, door de Universiteit Leiden met emeritaat gestuurd. Hij solliciteerde naar vele andere posities, maar zijn verzoeken waren aan dovemansoren gericht.
Te Water probeerde zijn imago op te poetsen door een autobiografie te schrijven, waarin hij honderden pagina’s nodig had om te illustreren hoe belangrijk hij was. Het boek werd na zijn dood in 1822 door zijn broer uitgegeven, zij het schoorvoetend. Misschien dat de toon lezers tegen de borst stuit, maar Te Water had gelijk met de bewering dat hij een invloedrijk man was in de Nederlandse Hervormde Kerk, de academische theologie en de historiografie.