Kerk & religie

„Overschat Amerikaanse invloed op kerken niet”

Zijn de Amerikaanse invloeden op het Nederlandse protestantisme te typeren als een geestelijke invasie? Ondanks de opkomst van megakerken, de populariteit van gospelkoren, de EO-Jongerendag en televisiepredikanten concludeerde een forum van deskundigen vrijdag op een congres in Middelburg over dit thema dat dit een te sterke typering was.

Van een medewerker
25 April 2008 21:20Gewijzigd op 14 November 2020 05:47

„Het succes vereiste een sterke aanpassing aan de Nederlandse cultuur. Bovendien was deze invloed niet uitsluitend Amerikaans van herkomst en karakter.”Eerder zien de deskundigen de evangelisch-charismatische invloed op het Nederlandse christendom als een onderdeel van een mondialiseringsproces. „De grootse evenementen zijn typisch Amerikaans. Genezingsdiensten komen eerder uit Afrika en Zuid-Amerika. Een deel van de muziekcultuur is feitelijk van Australische origine.”

Op het congres, dat georganiseerd was door de documentatiecentra van Kampen en de Vrije Universiteit en het Roosevelt Study Center in Middelburg, werden diverse deelthema’s vanuit historisch perspectief uitgewerkt. Daaruit kwam naar voren dat zodra de zuilen af begonnen te brokkelen, het evangelicalisme binnen de kerken zijn vleugels uitsloeg.

Volgens dr. P. Versteeg, als cultureel antropoloog verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, is de handhaving van het verzuilde karakter van de reformatorische wereld de belangrijkste verklaring waarom ’Amerika’ zo lang buiten de deur gehouden kon worden. „Als laatste echte zuil die Nederland rijk is, zijn de reformatorischen erop gespitst om alle culturele invloeden kritisch te toetsen. Hoewel gospel en praisemuziek een sterke aantrekkingskracht hebben op een deel van de reformatorische jongeren, staat de zuil daar kritisch tegenover. Deze afwijzing hangt samen met de wijze waarop religieuze vorm en inhoud zich vanuit reformatorisch perspectief tot elkaar verhouden.

Binnen het orthodoxe protestantisme beschouwt men veelal de religieuze vorm als neutraal en krijgt die pas betekenis als een specifieke inhoud wordt toegevoegd.” Reformatorischen daarentegen accepteren dit onderscheid tussen vorm en inhoud niet. Er is sprake van een ongewenste vermenging van het ”wereldse” en het ”geestelijke”. Dat is een belangrijke reden waarom zij met succes evangelicale invloeden de deur kunnen wijzen.” Dr. Versteeg noemde de opvatting dat de vorm neutraal is wat naïef. „De stijl draagt volgens reformatorischen een eigen boodschap in zich. Inderdaad, het gaat hier om een stijl waarin vorm, verschijning en imago volledig centraal staan. Deze stijl past in de gedachte van een postmodern spel van vormen die losgemaakt zijn van een vaststaande betekenis.”

Prof. dr. G. Harinck betoogde dat de invasie van de Amerikaanse theologie lang afstuitte op de Nederlandse verbondstheologie en de ambtelijke structuur. „Toen de theologie in de jaren zestig ging schuiven, ontstonden er in orthodox-protestantse kringen openingen voor het eenvoudige Amerikaanse protestantisme. Het stramme Nederlandse tweetal van verbond en ambt zocht steun bij het Amerikaanse tweetal van bekeren en getuigen. Dat betekende voor velen echter wel een cultuurschok.”

De werkelijke ingroei van het Amerikaanse evangelicalisme in de kerken dateert prof. Harinck uit de jaren negentig van de twintigste eeuw. „Dat is af te leiden uit de vertaalde lectuur, die niet was bedoeld voor theologen, maar voor gewone kerkleden. Op enkele uitzonderingen na verschenen deze vertalingen na 1990, denk aan J. I. Packer, A. E. McGrath, John Piper en Rick Warren. Ze sloegen aan omdat ze vertrouwd klonken en tegelijk een fris geluid gaven. Zo bezien is wat negatief de evangelicaalslag in de kerken is genoemd, in feite een verschuiving in leveranciers en thema’s binnen de orthodox-protestantse traditie.”

De invloeden waren pluriform van aard. Prof. Harinck signaleerde in bevindelijk-gereformeerde kringen eveneens duidelijke Angelsaksische invloeden. „Maar dan van de puriteinen, zoals Jonathan Edwards. In de jaren tachtig kwam Martin Lloyd-Jones daarbij.”

Diverse aspecten van Amerikaanse beïnvloeding passeerden de revue. Zo sprak dr. J. L. Krabbendam over de jeugdbeweging Youth for Christ. De Leuvense onderzoeker dr. T. A. Smedes hield een inleiding over de invloed van Amerikaanse discussies op het Nederlandse debat over Intelligent Design. Hij concludeerde dat het Amerikaanse gedachtegoed zeker niet klakkeloos gekopieerd is. „In Nederland gaat het verzet tegen de evolutietheorie om het bepalen van de grenzen van het wetenschappelijk betamelijke, de vraag dus wanneer wetenschappers uitspraken doen die hun discipline overstijgen. Het debat in Amerika is veel ideologischer gekleurd. Daarin gaat het niet in eerste instantie om de wetenschap, maar om het bereiken van een samenleving die gestoeld is op Gods geopenbaarde morele wet.”

Drs. R. van Mulligen, die een promotieproject over de geschiedenis van de Evangelische Omroep begint, verhaalde dat de internationale inslag er bij de omroep vrijwel direct inzat. „De oprichters hadden geen idee hoe tv-maken in zijn werk ging en kregen hierbij hulp van enkele Amerikaanse programmamakers. Alle belangrijke evangelicale thema’s kregen ook bij de EO veel aandacht: creationisme, antiabortusacties, homoseksualiteit als een te genezen aandoening. De duidelijkste manifestatie van Amerikaanse invloeden is de Jongerendag, die zich kenmerkt door massaliteit, Amerikaanse artiesten en een boodschap die de nadruk legt op het wegnemen van ziekte en pijn bij het individu.”

Een tweetal sekten van Amerikaanse bodem vormen de mormonen en de Jehovah’s getuigen. De mormonen tellen in Nederland 8400 leden, vooral afkomstig uit allochtone groepen. De groei werd tot de Tweede Wereldoorlog onder meer belemmerd doordat naar de Verenigde Staten emigreren bijna een vast onderdeel was van toetreding tot de kerk. De Jehovah’s getuigen kregen in 1922 een bijkantoor in Amsterdam. Onderzoeker drs. H. Knol stelde vast dat het moeilijk is de precieze invloeden te traceren. De hiërarchische organisatie weigert namelijk zowel in Amerika als in Nederland de archieven open te stellen. Op grond van de strakke structuur concludeerde Knol dat de Nederlandse situatie waarschijnlijk eerder een duplicaat dan een variant is van de Amerikaanse moederorganisatie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer