Geef tegengeluid over godslastering
Het openbaar ministerie hoeft de aangifte van de SGP-Jongeren tegen Madonna op grond van godslastering en belediging van christenen niet in behandeling te nemen (RD van zaterdag). Arjan Klaassen en Jan Kloosterman zijn teleurgesteld en roepen maatschappelijke organisaties en burgers op om een helder tegengeluid te laten horen.
In de recente discussie over het wel of niet schrappen van artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht over smadelijke godslastering bleek overduidelijk hoe veel politici aankijken tegen de strafbaarstelling van smalende godslastering. Het is symptomatisch om artikel 147 te willen schrappen vanwege haar marginale en symbolische functie. De uitspraak bevestigt deze status.Na Kamervragen over de kruisigingsscène deden de SGP-Jongeren aangifte tegen Madonna. Deze was gebaseerd op strafbare godslastering en de belediging van een groep mensen vanwege hun godsdienst. De conclusie van het OM luidde dat Madonna geen strafbare feiten had begaan.
Deze uitspraak is aangevochten bij het hof van Amsterdam. Dat heeft nu uitgesproken dat „het uitdragen van een mening op artistiek niveau met gebruikmaking van christelijke symboliek” niet strafbaar is, zelfs niet als Madonna doelbewust anderen wil kwetsen. Ook houdt de act van Madonna geen beoordeling of conclusie in over christenen als groep. Daarmee is het beklag afgewezen.
Dat is een gemiste kans. Het in de jaren zestig door de rechter tot dode letter gemaakte verbod van smadelijke godslastering zou weer nieuw leven in geblazen moeten worden. De verwachting was gespannen, gezien alle mooie woorden van het kabinet. De minister van Justitie schreef eind 2007 in een brief aan de Tweede Kamer het volgende:
„Het uitblijven van een reactie van de kant van de overheid op krenkingen kan een gevoel van achtergesteldheid teweegbrengen dat afbreuk doet aan de intenties van het gelijkheidsbeginsel (…) Het strafrecht heeft daarom zeker een rol (…) De inzet van het strafrecht alleen kan problemen en spanningen in de samenleving niet oplossen. Maar het levert wel een bijdrage, onder meer doordat het duidelijke grenzen stelt en in zijn toepassing zichtbaar maakt, en doordat het slachtoffers laat zien dat de overheid aan hun kant staat.”
Geloofwaardig
Ferm gesproken, maar er lijkt nu een kwalijke reuk van willekeur op te stijgen. In het licht van het actieve vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie jegens al diegenen die zich politiek incorrect uitlaten over homo’s of moslims laat deze uitspraak een schrijnend contrast zien. Ging het in de Madonnakwestie niet eveneens om wereldwijd geschokte en gekwetste gevoelens? In sommige landen werd het haar zelfs verboden om op te treden.
Nu de persiflage in het optreden van Madonna niet aan de criteria van het strafrecht voldoet, rijst de vraag of het überhaupt mogelijk is om bescherming via de rechterlijke macht te krijgen. De stelling van de minister in zijn brief dat „de strafbaarstelling van godslastering in het strafrechtelijk instrumentarium een plaats toekomt” lijkt daarmee definitief ontkracht. Minister Hirsch Ballin stelt: „De actie van het kabinet verloopt langs twee lijnen: (…) het bevorderen van de strafrechtelijke bestrijding van haatuitingen (…) Bij het tweede gaat het om de intensivering van opsporing en vervolging. Het is van groot belang dat wordt opgetreden tegen de bovenlaag van kwetsende uitingen. Uitingen waarmee wordt beoogd haat te zaaien, te discrimineren of anderen in de samenleving ernstig te kwetsen, moeten met kracht worden bestreden.”
Hier lijkt het voor de hand te liggen dat het kabinet een duidelijke aansporing richting politie en justitie doet om meer werk te maken van het tegengaan van kwetsende acties als die van Madonna en waar mogelijk die te bestrijden. Hoe geloofwaardig is deze oproep en soortgelijke oproepen vanuit de politiek om met respect elkaar tegemoet te treden als deze poging om zinvolle en richtinggevende jurisprudentie te verkrijgen op niets uitloopt? Een krachtige stellingname vanuit de rechterlijke macht zou juist ook in het huidige debat een breed effect kunnen hebben.
Ongewenste stilte
Met de steeds verdergaande intolerantie van, bizar genoeg, een ’tolerante’ elite jegens het christendom marginaliseert een meerderheid een minderheid door steeds minder publieke ruimte en bescherming te laten voor haar godsdienstige overtuigingen. Dit raakt de vitaliteit van een democratie. Waar de dictatuur van gelijkheidsdenken opstaat, verdwijnt de ruimte voor minderheden. De vrijheid van meningsuiting mag niet verabsoluteerd worden. Begrenzende jurisprudentie zou pure winst zijn. In plaats daarvan doet zich thans exact die achterstelling van slachtoffers voor, waarvan de minister meende dat het strafrecht en het gelijkheidsbeginsel deze wel zouden kunnen voorkomen.
Wij roepen maatschappelijke organisaties en burgers op om, ondanks deze uitspraak, met alle mogelijke middelen hun verantwoordelijkheid te nemen. De bescherming van godsdienstige gevoelens en het tegengaan van smadelijke godslastering verdienen maximale inzet. Dat begint met het laten horen van een helder tegengeluid. De kracht van coalities hebben we hard nodig. Met al die beweegredenen hebben we na de politieke weg de gerechtelijke weg uitgelopen. Een teleurstellende uitslag die wat ons betreft niet weer tot vele decennia van ongewenste stilte leidt rondom de handhaving en vervolging op grond van (onder meer) artikel 147. Aan de SGP zal het in ieder geval niet liggen: de fractie heeft inmiddels laten weten de reactie van de minister te zullen vragen op deze uitspraak.
De auteurs zijn respectievelijk bestuurslid van de Guido de Brès-Stichting, het wetenschappelijk instituut van de SGP, en voorzitter van de SGP-Jongeren.