Ommezwaai
De uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) dat ambtenaren alle huwelijken, dus ook die van homo’s, moeten sluiten, is weliswaar geen wet van Meden en Perzen, maar hij is wel trendsettend. Ook al kan een gemeente de opvatting van de CGB negeren, bij een eventuele nieuwe rechtszaak over het al dan niet aanstellen van een zogenoemde weigerambtenaar (wat een woord!) heeft de homolobby met deze uitspraak een machtig wapen in de hand om zijn zin te krijgen.
Dit oordeel van de CGB is een ommezwaai. Nog in 2002 sprak ze in een vergelijkbaar geval uit dat het niet proportioneel is om een gewetensbezwaarde ambtenaar te dwingen zijn principes overboord te zetten en een huwelijk van personen van hetzelfde geslacht te laten sluiten.De CGB vond toen dat een gemeente mogelijkheden genoeg heeft om de zaak intern op te lossen, eenvoudig door ambtenaren die geen bezwaar hebben het huwelijk van bijvoorbeeld homo’s te laten voltrekken.
De wetgeving is sindsdien niet veranderd, het maatschappelijk klimaat wel. Dankzij het drammen van organisaties als het COC lijkt het inmiddels de gangbare opvatting te zijn geworden dat gewetenbezwaarde ambtenaren naar de marge moeten worden gemanoeuvreerd.
De CGB voert daarbij het argument aan dat de overheid niet mag discrimineren. Dat is een zwaar woord; dat duidt zelfs op het plegen van een strafbaar feit.
Zover is het in betrekkelijk korte tijd dus gekomen. Was het zes jaar geleden nog legitiem dat de overheid ruimte bood aan gewetensbezwaarde ambtenaren; nu is hetzelfde doen kennelijk strafbaar.
De CGB stelt dat de overheid geen onderscheid mag maken in het uitoefenen van haar taak. Maar dit doet de overheid ook niet als ze voldoende voorzieningen heeft om homoseksuelen te trouwen en tegelijkertijd rekening houdt met ambtenaren die op grond van hun diepste overtuiging bezwaar hebben tegen een homohuwelijk.
De overheid moet ervoor zorgen dat de continuïteit van de overheidstaken gewaarborgd is. Maar die is met een regeling voor weigerambtenaren beslist niet in gevaar. De Ambtenarenwet bepaalt in artikel 125a dat voor overheidsdienaren de „goede vervulling van de openbare dienst” prevaleert boven de rechten op vrijheid van meningsuiting, vereniging, vergadering en betoging. Opvallend is echter dat de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van geweten daarbij niet worden genoemd. Kennelijk kan „het belang van de overheidsdienst” daar gemakkelijker voor wijken.
De CGB is bezweken voor de druk van de machtige homolobby. Daarbij weegt ze het belang van een betrekkelijk kleine groep burgers -zo veel homoseksuelen die willen trouwen zijn er niet- zo zwaar dat daardoor een veel grotere groep uitgesloten wordt van het ambt van trouwambtenaar.
Maar fundamenteler is dat hier de moderne, antichristelijke opvatting omtrent het huwelijk de christelijke visie op de echtverbintenis heeft verdrongen. Dat zegt veel over de morele staat van Nederland.
Uitspraken van de CGB hebben geen rechtskracht. Maar ze geven wel een signaal af waar de jurisprudentie naartoe gaat.
Het kabinet staat nu voor de taak om waar te maken wat zowel in 2001 bij de debatten over het homohuwelijk als bij het regeerakkoord is beloofd, namelijk dat de positie van de gewetensbezwaarde ambtenaar is gegarandeerd.
Meer dan eens is aangedrongen op een wettelijke regeling van de positie van de gewetensbezwaarde ambtenaar. Dat was volgens de verschillende bewindslieden niet nodig. Nu blijkt dat mooie woorden niet veel betekenen als ze nergens wettelijk zijn verankerd.