Geen gebrek
De merktekenen worden hier duidelijk voor ogen gesteld. Het gaat over een zorgeloze en onverschillige geest inzake de godsdienst, niet heet, noch koud. Dit is de rechte gestalte van een uiterlijke belijder die zich nooit aan de wegen van God heeft overgegeven. De oorzaak hiervan is gebrek aan waarheid en kracht van de inwendige genade.
De tekst zegt daarom: Gij zijt ellendig en jammerlijk, arm, blind en naakt. Dat is: u bent ontbloot van een wezenlijk beginsel van een vast werk van genade. Arm, dat is ontbloot van gerechtigheid en ware heiligheid voor God en dat zijn de wezenlijke rijkdommen der christenen. Allen die dat ontbreekt zijn arm en ellendig, hoe rijk zij ook mogen zijn wat betreft de schatten van het aardrijk.Blind, dat is zonder wezenlijke verlichting. Dezulken kennen hun ziekte niet, noch hun geneesmiddel, zij zijn onkundig van het kwaad van de zonde en de noodzakelijkheid van Christus.
Naakt, zegt de tekst, is zonder Christus en Zijn gerechtigheid. De zonde is de schande en de naaktheid van de ziel. Christus’ zuivere en volkomen gerechtigheid is het deksel of kleed. Dit hadden ze niet, hoe rijk de lichamen van deze Laodiceërs ook versierd waren. Volgens de betekenis waren zij een rechtvaardig volk, maar hun kleren waarmee zij zich bedekten waren een maaksel van eigen gerechtigheid.
John Flavel, predikant te Darmouth (”Toetssteen der oprechtigheit”, 1730)
