De Saambinder
Ds. C. Sonnevelt schrijft in De Saambinder over een ontmoeting in het vliegveld, een gesprek met Anna. De predikant was zijn preek vergeten, over Anna.
„Naast me, bij het raam, zat een meisje van zo’n zeventien, achttien jaar. Ze zag er niet direct uit als een ”dochter van Jeruzalem”, maar ze groette vriendelijk. Ze heette Anna en ze moest ook naar het oosten van Canada.Eenmaal in de lucht pakte ik mijn Bijbel, een pen en een blocnote, en begon aantekeningen te maken. De zondag daarvoor had ik gesproken over de wenende vrouwen die Jezus volgden op Zijn lijdensweg. Ik probeerde op te schrijven wat ik me er nog van kon herinneren. En toen was daar ineens die vraag: „Wat bent u aan het doen?”
Ik keek op van mijn papiertje. „O, ik maak een preek.” Ze keek verwonderd. „Bent u dan dominee? En is dat een preek?” Ik wist niet meteen hoe ik het uit moest leggen. „Kijk Anna, ik gebruik een schets als ik preek, maar ik ben die schets vergeten toen ik van huis ging, daarom probeer ik een paar punten op te schrijven aan de hand van de Bijbel. Lees jij ook weleens in de Bijbel?” Anna schudde haar hoofd. Ze had nog nooit een Bijbel in handen gehad.
„Vergeet u weleens vaker uw preek?”vroeg Anna. „Nou nee, niet zo vaak, maar vanmorgen waren we nogal ontredderd na een telefoontje uit Nederland en daarna stond mijn hoofd nergens meer naar.” Op Anna’s vragende blik vertelde ik haar van het overlijden van Jan, de lieve broer van onze schoondochter.
„Wat erg voor de familie en wat erg voor u”, zei ze, terwijl haar ogen vochtig werden. „Hoe moet u nu preken morgen? Als zo’n sterfgeval in mijn familie plaatsvond, zou ik niet eens meer in staat zijn op reis te gaan.” Ze staarde even naar buiten. „Weet u, als je zoiets ergs hoort, voel je je bijna schuldig dat je zelf nog leeft. We zijn toch niets beter?”
De woorden van Anna raakten me. We praten doorgaans veel over schuld, ook in ons kerkelijk leven, maar hier was een buitenkerkelijk meisje dat zich schuldig voelde omdat zíj nog leefde terwijl een jongen van haar leeftijd in het verre Nederland was verongelukt. Natuurlijk, er is meer nodig dan een algemeen gevoel van schuld en verlegenheid. De Heere Zelf moet eraan te pas komen, zal het wel met ons zijn voor de eeuwigheid. Toch maakten de woorden van deze jongvolwassene iets bij me los.
Opnieuw verstoorde Anna mijn overpeinzingen. „Mag ik eens vragen, jullie geloven toch dat er iets is ná de dood, een hemel of een hel?” Toen ik knikte, ging ze verder. „Wat denkt u dan van Jan? Waar is hij nu?”
Deze vraag van Anna trof me nog dieper. Ik laat nu maar rusten wat ik tegen haar gezegd heb -er mócht een stille hoop zijn voor Jan, en dat is later ook bevestigd- maar er was plaats voor een gesprek. Met een fijne intuïtie voelde deze jonge vrouw aan wat belangrijk is in een mensenleven; of beter, wat het allerbelangrijkste zou moéten zijn voor ons allemaal. Met tere aandacht zat ze te luisteren naar zaken waar ze nooit eerder in haar leven van gehoord had.
„Moest u eigenlijk niet aan uw preek werken”, vroeg Anna, toen we al wat lager gingen vliegen. „Misschien wel, maar toen je mij een vraag stelde had ik al een paar woorden op papier gezet. Trouwens, jouw naam staat er ook bij.” Anna keek verbaasd naar mijn briefje. „Ik hoop morgen uit het Bijbelboek Lukas te preken”, probeerde ik uit te leggen. „Ik wil wat zeggen over de vrouwen die Jezus volgden op Zijn weg naar het kruis. De schrijver Lukas vertelt wel vaker over vrouwen in zijn Evangelie, bijvoorbeeld in het tweede hoofdstuk. Daar gaat het over een zekere Anna, een vrouw met dezelfde naam als jij.” Ze kon het bijna niet geloven. „Staat míjn naam in de Bijbel?”
Om haar te overtuigen heb ik mijn preekschets maar opzijgeschoven en de Bijbel zelf geopend. En terwijl het vliegtuig bezig was de landing in te zetten, mocht ik de jonge Anna vertellen over de oude Anna.
We voelden een schok. Het toestel raakte de grond. Ik keek naar buiten en was een ogenblik verwonderd. Het sterven van Jan had onverwachts geleid tot een wezenlijk gesprek. Wie weet waartoe het nog zou mogen dienen! Van mijn preekschets was inmiddels niet zo veel terechtgekomen. Na vier uur vliegen stonden er nog maar enkele woorden en namen op het blaadje. We namen afscheid van elkaar. „Wat denk je, Anna, zou het morgen gaan als ik moet preken?” Ze glimlachte, een beetje verlegen, en toch vrijmoedig. „Zit er maar niet over in”, antwoordde ze. „U wordt vast wel geholpen.”
Anna heeft gelijk gekregen. Ik zeg het tot mijn beschaming.”