Nazi-gruwelen in het Apeldoornsche Bosch
„Vanmorgen je brief ontvangen, nog bedankt hoor. Gebruld heb ik van het lachen, ik kon niet meer ophouden. Een meisje uit Amsterdam zat te huilen, want ze had slecht nieuws, en ik was aan het schaterlachen. O, het is hier weer verschrikkelijk. Elke morgen sta je op en dan denk je weer: We zijn er nog. Nu zijn in Gelderland alle Joden die niet gesperrt (opgesloten, red.) zijn gisteravond opgehaald, wij in het Bos zijn allemaal gesperrt, maar ook wij krijgen een beurt, hoor.”
De spanning waaronder het personeel van de Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch tijdens de Duitse bezettingsjaren voortdurend leefde, kwam af en toe tot ontlading. Hoe lang zouden de Duitsers de instelling nog ongemoeid laten?Dat duurde na het versturen van dit briefje nog twee maanden. In de nacht van 21 op 22 januari 1943 ontruimden de nazi’s de Apeldoornse inrichting. Bijna 1300 patiënten en 50 verpleegkundigen werden regelrecht naar Auschwitz gedeporteerd en daar direct vergast.
Het betekende het einde van een instelling die vanaf 1909 had geijverd voor de zorg voor „zenuw- en geesteszieken met inachtneming der voorschriften van den Israëlitischen Godsdienst.”
Hechte gemeenschap
De instelling stond als vooruitstrevend bekend. Onder leiding van een bekwame staf namen patiënten deel aan arbeidstherapie: op het terrein bevonden zich een boerderij, een kleermakerij, een schoenmakerij en een timmermanswerkplaats.
De paviljoens in het dichtbeboste gebied waren als een klein dorp, een hechte leefgemeenschap. De weinige personeelsleden die de oorlog overleefden, roemden de goede sfeer binnen de inrichting.
Een expositie in Herinneringscentrum Kamp Westerbork geeft een indruk van het leven in de instelling: de lange rijen bedden op de slaapzalen, het werk in de tuin, de godsdienstoefeningen, toneelspel. De tentoonstelling bestaat onder meer uit foto’s, filmbeelden -zelfs in kleur-, geluidsfragmenten, brieven, voorwerpen en exemplaren van het huisblad Boschblaadjes.
Ontslag
De eerste jaren van de oorlog verliepen vrij rustig. Over wat er komen ging, bestonden hooguit bange vermoedens. De zware omstandigheden waaronder de Joden leefden, leidden tot een toename van het aantal patiënten.
In 1942 verplichtten de nazi’s de directie het niet-Joodse personeel te ontslaan. Drie half-Joodse werknemers mochten blijven. Zij hoefden geen Jodenster te dragen, maar geneerden zich daarvoor eigenlijk, omdat ze de enigen binnen de instelling waren.
De lege plaatsen werden opgevuld door Joden. Die voelden zich bevoorrecht, want hierdoor hoefden ze niet naar een ’werkkamp’. Als leerling-verpleegkundigen zonder enige ervaring of opleiding deden zij hun uiterste best voor de patiënten te zorgen.
Sommigen kregen bericht dat hun familie was weggevoerd. Voor henzelf vormde het Apeldoornsche Bosch een veilige haven. „Het is hier erg gezellig op Roos haar kamer, de grammofoon jammert een beetje, net of er geen zorgen in de wereld zijn”, schreef een verpleegkundige aan haar vriendin.
Beestachtig
Op 11 januari 1943 kwam Ferdinand Hugo Aus der Funten langs. De Hauptsturmführer -later bekend geworden door zijn langdurige gevangenschap in Breda- vond het Apeldoornsche Bosch heel geschikt als herstellingsoord voor de Waffen-SS. De gebouwen moesten daarom worden ontruimd. De Nederlandse Spoorwegen kregen opdracht een trein van veertig goederenwagons te formeren en daarmee op woensdag 20 januari op het Apeldoornse station klaar te staan.
Die dag arriveerde de Joodse ordedienst uit Westerbork in het Apeldoornsche Bosch. Zij waren de voorhoede van de troepen die de volgende dag de inrichting zouden leeghalen. Doordat ze een dag te vroeg waren, beseften de personeelsleden en sommige patiënten wat hen boven het hoofd hing. De verplegers stonden voor een onmogelijk dilemma: Vluchten? Bij de patiënten blijven? Ongeveer 150 verpleegkundigen en 80 patiënten slaagden erin de benen te nemen.
Donderdagsavonds kwamen Aus der Funten en zijn mannen en sloten alle gebouwen af. Ze deelden mee dat de patiënten naar een lazaret in Duitsland zouden worden overgebracht.
Bijna 1300 patiënten, onder wie de kinderen uit het tehuis voor zwakbegaafde en moeilijk lerende kinderen Paedagogium Achisomog, werden in vrachtwagens getrapt en geslagen en naar het station vervoerd. Uit sommige vrachtwagens klonken wilde geluiden, in andere was het stil.
Op beestachtige wijze werden de patiënten in de goederenwagons gestouwd. Patiënten werden op matrassen gelegd, daarna werd er een tweede mensenlaag bovenop gelegd. De laadkleppen konden maar met moeite gesloten worden. Bij het ’inladen’ kwamen de kinderen soms bij gevaarlijke krankzinnigen terecht. Een aantal patiënten in dwangbuizen viel tussen wagon en perron.
’s Nachts bleven de volle wagons op het station staan. ’s Morgens in de vroegte riep Aus der Fünten vijftig vrijwilligers op onder het verplegend personeel, die konden meereizen met de patiënten. Zij werden ervan verzekerd dat ze daarna terugkwamen of vrijwillig in een ziekenhuis konden werken. Patiënten en verplegers werden echter rechtstreeks naar Auschwitz gebracht, naar de gaskamers.
Monumenten
Het betekende het einde van de psychiatrische inrichting. Het overige personeel werd naar Kamp Westerbork vervoerd. Van hen overleefden er slechts veertien de oorlog. De directeur, dokter Lobstein, overleed op 7 mei 1945, toen de oorlog ten einde liep, in Kamp Tröbitz.
In het Apeldoornse Prinsenpark herinnert een monument aan de tragische gebeurtenissen uit 1943. Er is nóg een monument. Leerlingen van het Veluws College namen deel aan het project ”De oorlog dichtbij huis” van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Zij deden onderzoek naar de verhalen van de verpleegkundigen. Op de website www.apeldoornschebosch.nl zijn de door hen verzamelde verhalen en herinneringen te lezen.
De expositie over het Apeldoornsche Bosch is tot 31 mei te bezichtigen in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork.