„Onze theologische generatie faalde”
Nederland was ooit het meest kerkse land in West-Europa. Nu, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, behoort het tot de meest geseculariseerde landen ter wereld. Dr. E. P. Meijering (67) zegt in zijn nieuwste boek, ”Het Nederlands christendom in de twintigste eeuw”: „Theologen hebben inadequaat op de nieuwe tijd gereageerd. Onze generatie heeft gefaald. Het roer moet nu om.”
In dit boek (uitg. Balans, Amsterdam; 600 blz.), geeft Meijering een uitvoerig overzicht van stromingen binnen de kerk en de theologie in de twintigste eeuw en belicht die binnen de context van het politieke en het maatschappelijke leven.Een eeuw theologie en kerk laat een duidelijke verschuiving zien. Dat is zijn conclusie. „In de eerste zes decennia was er een onmiskenbare ruk naar rechts in de protestantse theologie. Onderwijzing in het christelijk geloof, apologetiek en ketterbestrijding namen een belangrijke plaats in.”
Er deden zich felle theologische twisten voor, vooral in eigen kring. Die twisten werden gevoed door de gedachte dat het voortbestaan van het christendom op het spel stond. „Vooral in gereformeerde kring was de toon scherp en bitter. Het ontbreken van persoonlijke communicatie was in een verzuild tijdperk heel kenmerkend. De polemiek diende om de eigen zuil in stand te houden. Men communiceerde niet met elkaar, maar hield elkaar argwanend in de gaten. Ik heb van Berkouwer persoonlijk gehoord dat hij Noordmans slechts één keer in de verte heeft gezien.”
De laatste vier decennia laten een wending naar links zien. Meijering is verontrust over deze tendens. „De academische theologie heeft gefaald, op een aantal uitzonderingen na. Na de oorlog was er een korte opleving onder leiding van Karl Barth, die kerk en theologie terugriep naar de Reformatie. Maar ineens was dat afgelopen. Barth is niet meer teruggekomen.”
Innerlijk gevoel
Dr. Meijering is remonstrant, maar theologisch bevindt hij zich aan de rechterzijde van het protestantisme, zegt hij zelf. „Beschouw mij maar als een neoconservatief.”
Hij preekt regelmatig in zijn eigen kerk, maar kerkt zo nu en dan (als ”hoorder”) ook in kleinere reformatorische kerken. Ook schroomt hij niet om de „dogmatische vrijzinnigheid” van Nederlandse theologen zoals Kuitert en Den Heyer op de korrel te nemen. „Als ik Kuitert was, zou ik gestopt zijn met preken”, zei hij twee jaar geleden tijdens een debat met Kuitert.
De theologie houdt zich momenteel maar zelden bezig met de klassieke thema’s, vindt Meijering. „Het gaat de kerken en de theologie er vooral om hoe de mens zich innerlijk voelt. De gnosis en ketters verheugen zich in een grote belangstelling. De oecumene heeft niet meer als doel geloofsrichtingen met elkaar in verbinding te brengen, maar de wereld bewoonbaar te maken. Ja, dan krijg je op een gegeven moment de vraag wat de kerk nog onderscheidt van de wereld.”
De afrekening met de kerk vanaf de jaren zestig was feller en radicaler dan in omringende landen, aldus Meijering. „Het proces in Nederland is veel ingrijpender geweest dan in Engeland, Frankrijk en de Scandinavische landen. Nederland bleef na de oorlog een lange tijd kerkser omdat we hier de zuilen hadden. Men hoopte na de oorlog dat de energie die voorheen gestoken werd in de instandhouding van de eigen club, nu naar buiten toe, in de wereld, geïnvesteerd kon worden. Maar dat is niet gebeurd. De ruk naar links in de theologie is niet de oorzaak van het verval, wel een symptoom.”
Toch relativeert Meijering bepaalde zaken over de teloorgang van de kerk. De Hervormde Kerk was bijvoorbeeld feitelijk al lang onkerkelijk geworden omdat zij in meerderheid uit nominale leden bestond. „Dat waren vooral zogenaamde doopleden, die dus wel op verzoek van hun ouders in de kerk waren gedoopt, maar die zelf nooit belijdenis hadden gedaan. Vanuit de volkskerkgedachte werden zij door de kerk wel als leden beschouwd en ook -vooral met verzoeken om financiële bijdragen- als zodanig benaderd. Dit wekte soms grote irritatie en droeg bij aan een verdere ontkerkelijking.”
Nederland is weliswaar een van de meest geseculariseerde landen, maar kent nog een relatief grote groep kernkerkelijken. Opvallend is wel dat de kerken nauwelijks ’geprofiteerd’ hebben van de beide wereldoorlogen. „Na het begin van de Eerste Wereldoorlog steeg het kerkbezoek even, maar in de eerste tien jaar na de oorlog verdubbelde de buitenkerkelijkheid bijna. Ook de winst na de Tweede Wereldoorlog was na twintig jaar alweer weg. De toenemende welvaart heeft de afgedwaalden niet meer in de kerk teruggebracht.”
Eigen oriëntatie
De theologie maakte zich sinds de jaren zestig los van kerkelijke kaders en leken wilden zich nu zelf oriënteren. „Toen, tegen het einde van de jaren zestig, de kerken leegliepen, werden in de boekhandels de stapels en rijen theologische boeken steeds hoger en breder. De kerkelijke theologen hadden hun gezag verloren en bouwden met onorthodoxe opvattingen hun eigen parochies op.”
De klacht dat er geen sterke leiders zijn wordt vaak geuit, maar heeft zijn bedenkelijke kanten, aldus Meijering. „Bovendien is die van alle tijden, want vaak blijkt pas na enige tijd dat iemand een groot en een blijvend gezag had voor bepaalde groepen. Die groepen zijn kleiner geworden en men heeft minder behoefte aan geestelijk leiders.”
De schrijver constateert ook een verandering ten aanzien van de oecumene. Het ging sinds de jaren zestig niet meer om de eenheid van de kerken, maar om het leefbaar en bewoonbaar maken of houden van de wereld. Maar ook die trend is weer achterhaald. „De belangstelling voor de structurele problemen op de wereld is sterk afgenomen. Alleen bij natuurrampen lijkt men nog te beseffen dat de mensheid één moet zijn, maar de bereidheid tot het bieden van hulp duurt vaak maar erg kort. De meeste mensen hebben aan hun eigen kleine wereldje genoeg en komen daar openlijk voor uit.”
Ook de kerken lijken zich nu te concentreren op de kleine verbanden en op het innerlijk van de mens, aldus dr. Meijering. „De angst voor de zinloosheid van het leven, die zo kenmerkend is voor de moderne mens, bleek toch niet te kunnen worden onderdrukt door activiteiten ter verbetering van het leven op aarde.”
De terugloop in de kerken ging door, ondanks de programma’s die kerken hadden gelanceerd. Ook moeizaam tot stand gekomen fusies bleken niet te helpen. „De jeugd komt niet meer in opstand, in de zin dat men naar een betere wereld verlangt. Jongelui komen ook niet in verzet tegen een theologie die met oude voorstellingen heeft afgerekend. Zij nemen het moderne christelijke geloof voor kennisgeving aan. Daarin verschillen ze niet van de volwassen buitenwacht. De alternatieve bewegingen in de kerken zijn vergrijsd, er zijn geen jongeren die hun fakkels willen overnemen want zij kennen de vijand tegen wie de vernieuwers streden niet eens.”
Vrijzinnigheid
Is het vrijzinnigheid troef? Meijering houdt nog een slag om de arm: „Vrijzinnigheid hoeft niet te betekenen dat je geloofswaarheden ontkent, wel dat je ze niet a priori aanvaardt. Naar mijn mening moet je de oude waarheden wel op nieuwe manieren duidelijk maken, willen mensen van tegenwoordig er nog iets van begrijpen. De vroegere middenorthodoxie is grotendeels in de vrijzinnigheid terechtgekomen, en deze laatste richting is in de kerk overbodig geworden. Als ik preek, zie ik vooral oudere mensen in de dienst.”
Tegen het einde van de eeuw moet de kerk vechten om te overleven. Niet meer vechten tegen de vijand van buiten, maar tegen de onverschilligheid vanbinnen. „Dat maakt de strijd lastiger”, zegt Meijering. „Want alleen tegen een duidelijk aanwijsbare vijand kun je je wapenen. Er is weinig om vrolijk van te worden. We kunnen alleen hopen en bidden dat de Heilige Geest weer vaardig over ons wordt. Want dat heb ik wel van reformatorischen geleerd: het zal van Boven moeten komen.”
Levensloop Eginhard Meijering
Dr. Eginhard Meijering (1940) was van 1976 tot 2001 lector in de theologiegeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden. Sinds 1980 is hij lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Meijering is een kenner op het gebied van de kerkvaders. Hij promoveerde op Athanasius, schreef een boek over Irenaeus en keerde zich in de jaren zeventig van de vorige eeuw tegen de tendens om de oudchristelijke theologie het verwijt te maken dat ze zich had laten beïnvloeden door het Griekse denken.
Dr. Meijering schreef onder meer ”Een eeuw denken over christelijk geloven” (1999) en ”Vijftig jaar onder theologen” (2002). In 2003 volgde het naslagwerk ”Geschiedenis van het vroege christendom”, over de periode van Jezus tot het concilie van Nicéa. Het boek beleefde drie drukken.
In zijn boekje ”Wat verbeelden we ons wel?!” (2006) houdt hij de theologie van prof. H. M. Kuitert kritisch tegen het licht. Meijering trekt van leer tegen moderne preken over medemenselijkheid, „slaapverwekkende, moralistische verhalen”, waarmee de mens ongetroost naar huis gaat. „Een kerk die niet langer expliciet over God wil spreken, die is als kerk niet langer relevant.”