Succes of tegenvallers rond successierecht
Wanneer iemand overlijdt, zullen degenen die gerechtigd zijn tot de nalatenschap hierover in beginsel successierecht verschuldigd zijn. De hoogte van de tarieven -tussen de 5 en de 68 procent- hebben er mede toe bijgedragen dat er in verleden een aantal manieren is bedacht om de belastingheffing te minimaliseren.
Zo kon vroeger een erflater de heffing van successierecht (gedeeltelijk) ontgaan door tijdens zijn leven eigendomsrechten om te zetten in genotsrechten die eindigen bij zijn overlijden.Een voorbeeld hiervan is de verkoop tijdens leven van een woning aan een erfgenaam, onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik. Voor de erflater verandert zijn feitelijke situatie niet. Hij woonde voor de overeenkomst in de woning en kon dat -op basis van het genotsrecht- tot zijn dood blijven doen. Op het moment dat erflater overlijdt, stijgt de woning in waarde omdat deze niet meer bezwaard is met het vruchtgebruik. Omdat de woning evenwel tijdens leven aan de erfgenaam was verkocht, was deze waardestijging niet belast met successierecht.
Om dergelijke ontgaansmogelijkheden te voorkomen, is een fictiebepaling in de Successiewet opgenomen. Door de wetsfictie wordt de verkrijger van een vermogensbestanddeel bij overlijden van de erflater/genotsgerechtigde geacht het vermogensbestanddeel via een legaat te hebben verkregen, zodat heffing van successierecht mogelijk is.
Recentelijk deed zich voor het hof in Amsterdam een vergelijkbare situatie voor, waarin de vraag aan de orde kwam of successierecht verschuldigd was.
In november 1996 kocht een zoon voor 150.000 gulden (68.067 euro) de woning van zijn vader en stiefmoeder. In de koopovereenkomst werd opgenomen dat de koopsom zou worden betaald bij de ondertekening van de notariële akte, die uiterlijk zes maanden na het overlijden van de verkoper zou worden gepasseerd. Vader en stiefmoeder bleven in het huis wonen.
Op 16 juni 1998 stierf de vader. In oktober 1998 leverden bij notariële akte de erfgenamen de woning aan de zoon en zijn echtgenote voor 150.000 gulden (68.067 euro), onder de last van het recht van gebruik en bewoning door de stiefmoeder. Het huis werd in de nalatenschap opgenomen voor een bedrag van 150.000 gulden (68.067 euro).
De inspecteur stelde bij het vaststellen van de aanslag successierecht dat de erflater zich in feite het genot van de woning had voorbehouden, doordat hij het verkochte huis nog niet hoefde te leveren en voor de uitgestelde levering geen vergoeding hoefde te betalen. De erflater ondervond dus tijdens zijn leven geen nadeel van de aangegane verplichting. De inspecteur waardeerde de woning in vrij opleverbare staat op 16 juni 1998 op 850.000 gulden (385.713 euro) en merkte een bedrag van 700.000 gulden (317.646 euro) aan als een fictieve verkrijging krachtens erfrecht. Hij belastte de zoon dienovereenkomstig.
Het gerechtshof in Amsterdam moest vervolgens een oordeel geven over de zaak. Het hof oordeelde dat uit de wetsgeschiedenis van de fictiebepaling van de Successiewet blijkt dat rechtshandelingen die tot resultaat hebben dat een vermogensbestanddeel van de erflater is omgezet in een genotsrecht dat eindigt bij zijn overlijden, onder de Successiewet vallen.
De omschreven verkoop leidde volgens het hof niet tot een dergelijke omzetting. De verkoop beoogde slechts dat de woning na het overlijden van de erflater tegen betaling van de koopsom zou worden overgedragen. Het eigendom van het huis bleef tot het vermogen van de erflater behoren, zodat van omzetting van de eigendom in een genotsrecht geen sprake was. De staatssecretaris ging vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad.
De advocaat-generaal, raadgever van de Hoge Raad, trok naar aanleiding hiervan een conclusie. Daarin besloot hij tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij merkte daarbij op dat in dit geval noch naar de letter, noch naar doel en strekking de ontgaansbepaling in de Successiewet van toepassing is.
Door de uitspraak van het hof en de conclusie van de advocaat-generaal wordt de zoon voor het successierecht voorlopig niet aangeslagen voor de hogere waarde van de woning. Overigens is het pleit nog niet beslecht. De Hoge Raad zal nog uitspraak moeten doen.
De auteurs zijn werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs NV. Reageren aan scribent? fiscaliteiten@refdag.nl.