Kerk & religie

Dogma staat voor continuïteit

Dogma en belijdenis zijn altijd menselijke en ook wel tijdgebonden formuleringen van het geloof, vindt prof. dr. J. W. Maris, dogmaticus aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn. „Maar zij geven wel de continuïteit van het geloof der kerk weer. Wat ik bij dr. Graafland voortdurend mis, is de katholiciteit van het geloof. In het overgeleverde dogma is niet alleen de leer maar ook het gelóóf bewaard. Daarom is er zoiets als de normativiteit van de geloofstraditie.”

Door K. van der Zwaag
18 October 2001 15:02Gewijzigd op 13 November 2020 23:14
APELDOORN - Prof. dr. J. W. Maris: ,Hoe kan het dat miljoenen christenen wereldwijd, die soms moderne vertalingen van de Bijbel kennen, zich toch aangesproken weten door de oude belijdenisgeschriften?” - Foto RD,(A.(Dommerholt
APELDOORN - Prof. dr. J. W. Maris: ,Hoe kan het dat miljoenen christenen wereldwijd, die soms moderne vertalingen van de Bijbel kennen, zich toch aangesproken weten door de oude belijdenisgeschriften?” - Foto RD,(A.(Dommerholt

Prof. Maris respecteert dr. Graaflands poging in diens nieuwste boekje om als gelovige theologisch te spreken. Dat wil hij vooraf nadrukkelijk stellen. „Dat onderscheidt hem al van vele moderne theologen met wie men allang geen verwantschap meer voelt. Ik ontmoet in dr. Graafland ook in dit boek een broeder. Helaas is de volgens hem aanwezige spanning in de leer van de kerk er de oorzaak van dat hij deze leer achter zich wil laten. Daarin volg ik hem niet. Is het bij hem iets van de vermoeidheid van een ”oude” theoloog, die zegt: „Laten we maar teruggaan tot de Christus der Schriften”?”

Altijd een abstractie
Het dogma is altijd een abstractie en staat niet gelijk aan de Schrift, zo is de overtuiging van prof. Maris en prof. Graafland. „Maar daarmee behoef je je niet te distantiëren van de manier waarop het dogma tot stand is gekomen. Daar zitten zeer menselijke verhalen aan vast. Het is zeker eigen aan het werk van elke theoloog om voor spanningen en mysteries te staan, maar dr. Graafland gaat onnodig ver door die spanningen te projecteren op de essentie van het dogma zelf.”

Op formuleringen van het dogma is soms best wat af te dingen, zo stelt dr. Maris, ook als het gaat om de historische belijdenisgeschriften. „Ze zijn zeker gedateerd, maar daarmee nog niet verouderd, zoals hij meent. Hoe kan het anders dat miljoenen christenen wereldwijd, die soms moderne vertalingen van de Bijbel kennen, zich toch aangesproken weten door de oude belijdenisgeschriften? De belijdenisgeschriften behouden hun waarde door alle theologische modes en stromingen heen, en dat niet omdat christenen zo onnozel waren dat ze niet nadachten.”

Mysterie
Ook voor de gelovigen in de vierde, vijfde en in de zestiende eeuw is het niet zo geweest dat zij in het dogma direct alles van het Christusgeheimenis hebben gezien. „Er blijft altijd iets van het geheim en het mysterie achter. Het is bovendien altijd kenmerkend voor de leer van de kerk geweest dat er het besef is dat het Evangelie niet naar de mens is.”

Op sommige punten gaat dr. Graafland volgens prof. Maris te kort door de bocht. Hij noemt als voorbeeld de parallel die dr. Graafland trekt tussen Genesis 1 en Johannes 1. „Dat Schepper en Verlosser dezelfde zijn, is ook wat de belijdenis zegt, maar om dat ook toe te passen op schepping en verlossing, is mijns inziens barthiaans. Ik begrijp het motief van dr. Graafland wel. Hij verzet zich tegen het beeld van een ongenaakbare, verre God in plaats van de verlossende God, maar met deze gelijkstelling gaat hij toch te ver.”

Prof. Maris erkent dat er discussie kan zijn over formuleringen van de belijdenisgeschriften. Maar dr. Graafland miskent volgens hem het feit dat De Brès in zijn belijdenis gelovig wil naspreken wat de Schrift zegt. Datzelfde geldt voor de Heidelberger Catechismus. „Zondag 5 en 6 wortelen sterk in de tweenaturenleer, die natuurlijk spanning vertoont, maar als je de gelovige intenties van de opstellers daarin niet meeneemt, kun je er niets mee.”

Ook het mens–zijn van Jezus wordt bij dr. Graafland in de ogen van prof. Maris te eenzijdig benadrukt. „Dr. Graafland wil het complete mens–zijn honoreren, zij het dat ook hij stelt dat Jezus zonder zonde was. Maar als we zien hoe Jezus als twaalfjarige jongen in de tempel in de dingen van de Vader bezig was, moeten we zeggen dat Jezus –terwijl Hij waarachtig mens is, ook in zijn jongensleeftijd– in Zijn verhouding tot de Vader toch volkomen alleen stond en uniek was. Dat is een element dat bij dr. Graafland onderbelicht blijft.”

Trinitarisch
Prof. Maris mist bij dr. Graafland een trinitarisch denkkader. „Hij spreekt wel over God Die mens is geworden, maar zegt niet dat de Zóón van God mens is geworden. De Drie–eenheid komt bij hem niet ter sprake. Dat is mijns inziens een onzorgvuldig omgaan met de leer van de kerk. De verhouding tussen de Vader en de Zoon speelt geen rol in zijn boek, ondanks dr. Graaflands, gelukkig, onbekommerde omgang met het evangelie van Johannes.”

De gedachte dat Jezus ”de oorspronkelijke mens” is, is volgens Maris nogal geconstrueerd volgens de gedachte: de mens is naar Gods beeld geschapen en God is mens geworden. „Dr. Graafland spreekt zichzelf ook tegen. Eerst zegt hij dat God niet onbegrijpelijk is, zoals artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis luidt. Later legt hij zelf uit dat bedoeld is dat God niet te omvatten is. Wat is dan het verschil?”

Elk godsbeeld maakt gebruik van het bestaande denkapparaat, zo is de overtuiging van prof. Maris. „Dat de scholastiek veelal een tijdloos waarheidsbegrip huldigt, ben ik met dr. Graafland eens. Ook dat de scholastiek niet alleen een methode en vorm is maar ook de inhoud beïnvloedt. Dat heeft de praktijk wel bewezen. Dr. Graafland wijst ons op dingen waarvan we ons bewust moeten zijn. In zijn pleidooi voor de vertaling van de leer van de kerk naar de taal van vandaag kan hij ten goede een luis in de pels van de orthodoxie zijn. Maar tegelijkertijd doet hij tekort aan de inhoudelijke continuïteit van de leer van het oudkerkelijke dogma en de Reformatie.”

Optimistischer
Prof. Maris is over deze continuïteit veel optimistischer. „Het dogma is niet het geloof, maar het is wel de drager van de continuïteit van het geloof. Dr. Graafland wijst in zijn verzet tegen een bepaalde terminologie onnodig dingen af. Hij wil al tastend dingen als puin opruimen, maar wat houd je over? Wat in de Bijbel staat, zegt hij. Maar ook daarin is hij weer selectief. Ik begrijp dr. Graaflands intentie dat hij recht wil doen aan wat in de Bijbel staat. Toch is het zo dat we de Bijbel met alle heiligen willen verstaan. Nu lijkt het wel alsof we slechts op individuele wijze met de Schrift omgaan en eigenlijk alles moeten overdoen.”

Dr. Graafland wil een reactie op een bestaande theologie geven, maar wat hij Kuitert en Den Heyer verwijt, namelijk dat zij reactietheologen zijn, is eigenlijk ook van hem te zeggen, zo zegt prof. Maris. „Dr. Graafland stelt terecht kritische vragen over zaken waarvan we ons bewust moeten zijn. Maar of dit ons zo verder brengt, is voor mij de vraag. Ik heb het idee dat de correcties die hij aanbrengt niet nodig zijn. Als dr. Graafland op de manier van dit boek de belijdenis wil corrigeren, zou de belijdenis ook wel eens een correctie op hemzelf kunnen zijn. Maar zijn wens dat de gereformeerde theologie ook in onze tijd vitaal zal blijven, is ook de mijne. Dat verdient de inzet van iedereen die de belijdenissen liefheeft.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer