Ds. Kersten niet antisemitisch
Het oordeel van Herman van Beek dat ds. G. H. Kersten soms antisemitisch handelde is onterecht, vinden Dirk-Jan Nijsink en Jan Kloosterman . Volgens hen berust deze beoordeling niet op een evenwichtige weergave van het verleden.
Op 6 augustus 2007 publiceerde deze krant een interview met Herman van Beek naar aanleiding van zijn scriptie over de houding van de eerste SGP-leider, ds. G.H. Kersten (1882-1948), tegenover de Joden. Volgens Van Beek handelde Kersten soms antisemitisch. De SGP-jongeren bestrijden deze bewering. De beeldvorming over Kersten raakt onterecht uit balans. Een evenwichtige weergave van het verleden is van groot belang, we moeten recht doen aan intenties en feiten.Van Beek geeft aan dat een steunbetuiging van het Deputaatschap voor Israël voor een handtekeningenactie van SGP-jongeren in 2002 aanleiding was om een scriptie te schrijven. Hierin stond dat Kersten op 10 juli 1942 een handtekening zette tegen de deportatie van Joden. Volgens Van Beek rijst de vraag of dit werkelijk gebeurd is en breder: hoe Kersten zich opstelde tegenover Joden. Het is vrij algemeen bekend dat de houding van Kersten ten opzichte van de bezetter in het begin van de Tweede Wereldoorlog na de oorlog vragen opriep. Het gaat allereerst niet om de moralistische vraag of hij ’goed’ of ’fout’ handelde, maar om een genuanceerde en evenwichtige visie. Dat mag van een wetenschappelijk essay toch verwacht worden?
Antisemitisme
Antisemitisme heeft na Auschwitz een zeer beladen betekenis gekregen. Wanneer iemand verweten wordt „antisemitisch” gehandeld te hebben, is dat een forse aantijging. In De Saambinder van 6 september heeft C. S. L. Janse terecht gewezen op het feit dat een definitie van het begrip antisemitisme ontbreekt, terwijl het etiket antisemitisme veel interpretaties kent. Antisemitisme in zijn kern is Joden anders behandelen dan andere mensen, in het bijzonder het zich vijandig opstellen tegenover Joden op grond van vooroordelen. Een heldere afbakening en definiëring van dit begrip ontbreken in de scriptie van Van Beek.
Naast een afbakening van het begrip antisemitisme ontbreekt ook een schets van de context. Een grote groep Nederlanders bood weinig weerstand tegen de Duitsers. Gezagsgetrouwheid speelde daarbij een rol. Kersten was een kind van zijn tijd. Hoewel er van Kersten uitspraken over Joden bekend zijn die, vooral na Auschwitz, vreemd in de oren klinken, kan Kersten niet beschuldigd worden van antisemitisme. Over de Joden als geheel zijn van Kersten veel citaten te noemen waaruit zijn medeleven en achting voor ”de beminden om der vaderen wil” blijkt. Zo schreef hij: „Gods Woord geeft geen ruimte voor Jodenhaat. Paulus zou het niet goedkeuren zoals er nu in Duitsland met de Joden wordt omgegaan. (…) De aanbidders van bloed en ras moeten van Paulus niets hebben. Ze haten Paulus en de andere Joden” (De Banier, 19 november 1938). Daarentegen moeten eerdere ’negatieve’ uitspraken in de context van die tijd gezien worden. Joden waren zeer geseculariseerd en werden vaak gezien als socialisten of communisten. Bovendien was Nederland verzuild, waardoor het totaalbeeld van de samenleving kan zijn versmald.
Telegram
Het Deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten stelde dat ds. Kersten op 10 juli 1942 een protesttelegram ondertekende tegen de deportatie van Nederlandse Joden. Het bewuste telegram was gericht aan Reichskommissar Seyss-Inquart en was afkomstig van het Convent der Kerken, dat zichzelf als interkerkelijk duidde. Onder de petitie stonden volgens Lou de Jong, schrijver van ”Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog”, tien kerken, waaronder de Gereformeerde Gemeenten van dominee Kersten.
Van Beek is van mening dat Kersten het telegram niet heeft ondertekend. Er zijn inderdaad geen bewijzen te vinden dat Kersten daadwerkelijk heeft ondertekend, maar is het ontbreken van bewijs voldoende om het tegendeel te bewijzen? Lou de Jong trekt de deelname van Kersten niet in twijfel. Van Beek baseert zijn bevinding op een studie van J. Kramer-Vreugdenhil over drie Zeeuwse dorpen in de periode 1940-1945. Volgens haar stond de naam van de Gereformeerde Gemeenten onder het telegram zonder dat Kersten dit wist. In de eerste plaats noemt Kersten hierover niets in zijn naoorlogse apologie ”Mijn standpunt toegelicht”. In de tweede plaats zou de ondertekening door de Rooms-Katholieke Kerk voor hem al een reden zijn geweest om niet te tekenen.
Antipapistisch
De antipapistische houding van Kersten was de reden dat het contact met het Convent der Kerken verwaterde. Kersten gaf zelf aan moeite te hebben aan tafel te zitten met „roomsche priesters.” Bovendien werd hij vanaf 1941 niet meer uitgenodigd de bijeenkomsten bij te wonen. Dit had te maken met de afwijzende houding van Kersten ten opzichte van rooms-katholieken en niet met een vijandige opstelling tegenover Joden of een pro-Duitse houding. Met deze informatie is het opmerkelijk dat Van Beek niet vermeldt dat Kersten wél een soortgelijk protesttelegram namens de Rotterdamse kerken ondertekende. Volgens Lou de Jong (Deel VI, p. 73 van de wetenschappelijke editie) ging het hier om een telegram namens de protestantse kerken. Het is aannemelijk dat de moeizame relatie tussen het Convent en Kersten te maken had met zijn antipapisme.
Volgens het Reformatorisch Dagblad komt Van Beek „na uitvoerig bronnenonderzoek” tot de conclusie dat Kersten het telegram van 10 juli 1942 niet heeft ondertekend. In zijn scriptie is van uitvoerig bronnenonderzoek niets terug te vinden. Met dezelfde bronnen zou het tegendeel gesuggereerd kunnen worden. Bovendien wordt Kersten vooral belicht vanuit de kennis die wij nu hebben.
De auteurs zijn respectievelijk jeugdwerkadviseur en voorzitter van de SGP-jongeren.