„Ds. Kersten handelde soms antisemitisch”
BARENDRECHT - „Het optreden van ds. G. H. Kersten kenmerkt zich in economisch, politiek en theologisch opzicht door antisemitisme.” Deze pijnlijke conclusie trekt Herman van Beek MA uit Barendrecht in zijn afstudeerscriptie over de houding van de eerste SGP-leider tegenover de Joden.
Het waren maar enkele zinnetjes in de laatste rubriek Kort en Bondig van SGP-fractievoorzitter Van der Vlies in De Banier: „Ook iemand als ds. Kersten, met alle achting die er terecht voor hem is, was niet onfeilbaar. Zo stelde hij kort voor 1948 dat de staat Israël er niet zou komen, in dat jaar werd het toch een feit.”De SGP-voorman schreef deze zinnen op nadat hij op 30 juni in Deventer een informele bijeenkomst bijwoonde die was georganiseerd door Van Beek. „Als één ding mij opnieuw duidelijk werd die middag, is het de les dat we maar voorzichtig en bescheiden moeten zijn”, aldus Van der Vlies in zijn column.
Van Beek is leraar godsdienst op het Wartburg College locatie De Swaef in Rotterdam en docent praktijk & begeleiding aan de Christelijke Hogeschool Ede. Hij schreef zijn scriptie als afronding van een masterstudie theologie aan de Universiteit van Leiden. Hij licht zijn studie toe vanuit een drieledig perspectief: „Ds. Kersten was een man van grote kwaliteiten. Hij heeft veel betekend voor de oprichting van de Gereformeerde Gemeenten, voor het christelijk onderwijs op reformatorische grondslag en voor de SGP. Daarnaast is het jammer dat ds. Kersten door velen in zijn kerkgenootschap en daarbuiten onfeilbaar is gemaakt. Hij was ook een schepsel met zonden en gebreken dat van genade moest leven. We hoeven de fouten van de dominee niet te verdoezelen. Anderzijds -en dat is het derde- mogen we mensen die verkeerd handelden of dachten, niet afschrijven. Nooit. Dat deed de Heere Jezus ook niet.”
In zijn scriptie haalt Van Beek nieuwe feiten boven water over ds. Kersten en (zijn houding tegenover) de Joden. Kersten, die vandaag 125 jaar geleden werd geboren, leefde in zijn geboorteplaats Deventer dicht bij belangrijke Joodse gebouwen, zoals de synagoge. „Joden waren ook bijna zijn buren. Ik heb echter geen gegevens kunnen vinden dat Kersten contact met hen had, ook niet in de andere plaatsen waar hij in de loop van zijn leven woonde, zoals Amersfoort, Den Haag en Rotterdam. De predikant had wel contact met christen-Joden, maar hen beschouwde hij niet meer als Joden.”
Bronnenonderzoek leidde Van Beek tot zijn conclusie dat Kersten soms antisemitisch handelde. „Op grond van zijn preken, artikelen en partijtoespraken constateer ik dat de SGP-voorman Joden behandelde op grond van vooroordelen. Op cruciale momenten, zoals bij Jodendeportaties, zweeg hij. Hij moet het hebben gezien hoe de Joden in Rotterdam vanuit Loods 24 werden gedeporteerd naar Westerbork. Hij liet geen protest horen.”
Ook op andere momenten liet hij zich niet positief uit over de Joden. „Gezien de grote hoeveelheid werklozen die Nederland net voor de oorlog telde, wilde Kersten liever geen Joodse vluchtelingen uit Duitsland opnemen. In de Tweede Kamer zei hij: „Zij hebben niet alleen de macht, maar de Joden eigenen zich ook het kapitaal toe, dat zij beheersen; (…) doch de vrijmetselarij (…) en het communisme, dat in de Joden ontzaglijke macht heeft, noopt meermalen om tegen hen positie te kiezen.””
Van Beek gaat met zijn conclusies een stap verder dan andere historici deden. Dr. W. Fieret concludeert dat Kersten „een neiging had tot antisemitisme” en dr. J. B. B. Stap concludeert dat de predikant „uitingen had van antisemitisme.” Van Beek: „We moeten de definitie van wat antisemitisme is, zuiver houden. Antisemitisme is je vijandig opstellen ten opzichte van Joden op grond van vooroordelen. Als we de uitspraken van ds. Kersten daarnaast leggen, dan kan mijn conclusie -helaas- niet anders luiden.”
Daartegenover staat dat ds. Kersten in 1938 enkele artikelen in het SGP-partijblad De Banier schreef over de Jodenhaat die in Duitsland opgeld deed. De partijleider wilde daar niets van weten. „Gods Woord geeft geen ruimte voor Jodenhaat. Paulus zou het niet goedkeuren zoals er nu in Duitsland met de Joden wordt omgegaan.” Van Beek: „Kersten baseerde zich daarbij onder anderen op vader Brakel. Jammer dat hij dat niet consequent heeft gedaan en in de oorlog niet voor de Joden is opgekomen.”
Als verzachtende omstandigheid voert de godsdienstleraar aan dat de gedachten van Kersten breed leefden in de christelijke wereld. „Ook binnen hervormd-gereformeerde en christelijk gereformeerde kring (prof. H. Visscher en prof. G. Wisse) waren zijn gedachten gemeengoed. Zelfs gereformeerde volgelingen van Abraham Kuyper (H. H. Kuyper, H. Diemer en K. Dijk) en sommige rooms-katholieken waren er mee behept.”
De scriptiescribent concludeert na uitvoerig bronnenonderzoek dat ds. Kersten zijn handtekening niet heeft gezet onder een protesttelegram uit juli 1942 tegen Jodendeportaties. De SGP-jongeren en het deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten suggereerden dat wel in een advertentie die in 2002 tot tweemaal toe in deze krant verscheen. „De naam van de Gereformeerde Gemeenten stond er wel onder, maar dat was ten onrechte gebeurd. Iemand van het Interkerkelijk Overleg had dat zonder toestemming gedaan. Van een handtekening van Kersten was dus geen sprake.”
Nieuw in de scriptie is verder dat Van Beek concludeert dat de Gereformeerde Gemeentenpredikant aanhanger was van de vervangingstheologie. „Kern daarvan is dat de christelijke kerk de plaats van het Jodendom heeft ingenomen. Theologisch is het echter precies andersom: de Kerk is ingelijfd in Israël.”
De achtergrond van deze redenering is volgens Van Beek de leer van de voorzienigheid en de leer van de verkiezing van eeuwigheid. „De leeruitspraken van 1931 van de Gereformeerde Gemeenten stellen het genadeverbond onder beheersing van de verkiezing. De Joden zijn dan niet meer de uitverkorenen van God. De wederomgeborenen hebben hun plaats ingenomen. Israël had als land en als volk voor Kersten afgedaan. De Joden hadden de vervolging volgens de predikant aan zichzelf te wijten, omdat ze voorafgaand aan de kruisiging van de Heere Jezus het oordeel over zichzelf hebben afgeroepen.”
Deze visie betekende volgens Kersten dat Joden moesten „bukken en buigen” onder het oordeel. Dat was volgens ds. Kersten niet alleen de weg die Joden moesten gaan, maar ook Nederlanders. Van Beek maakt dat concreet: „Als de Duitsers scholen van de Gereformeerde Gemeenten oproepen om de Joodse kinderen te melden, dan moeten zij daaraan gehoorzamen.” Pijnlijk is volgens de godsdienstleraar de kwestie van een Joods meisje in Veenendaal, Mirjam de Groot. „Ds. R. Kok, die vond dat Nederland zich wel moest verzetten tegen de overheersing van de Duitsers, wilde haar beschermen. Kersten was het daar niet mee eens en zette de Veenendaalse school uit de scholenbond.”
Van Beek heeft nog e-mailcontact met deze Joodse vrouw, die ondertussen zeventig is en al jaren in Israël woont.
Hoe ds. Kersten de kwestie van het Joodse meisje afwikkelde, is volgens Van Beek typerend voor de manier waarop de predikant omging met minderheden of mensen die een andere visie hadden. „Kok zette door in de kwestie van het Joodse meisje. Maar Kersten had moeite met mensen die hem tegenspraken. Veel mensen die het oneens waren met de predikant, in de kerk en in de partij, heeft hij eruit gewerkt. Een en ander leidde in 1948 tot de oprichting van het zogenaamde Comité van Bezwaarden in de partij.”
Van Beek wil daar niet alleen Kersten op aankijken. „Het gebrek aan tegenspel en transparantie had ook te maken met het feit dat de achterban hem tot leider had gemáákt. Dat riekt naar heiligenverering. Er waren mensen die alles goed vonden als het maar uit de mond van Kersten kwam.”
Die gesloten cultuur is er volgens van Beek nog steeds. Zo wacht hij al lang op een officieel antwoord vanuit de Gereformeerde Gemeenten op de kwestie van de ondertekening van het protesttelegram uit 1942. Dezelfde geslotenheid ziet hij ook in de SGP. Van Beek adviseert de partij meer transparantie te betrachten: „Het zou de partij sieren als er meer openheid zou komen. Een mooi begin zou de vorming van een onafhankelijke commissie kunnen zijn die de rol van de SGP in de Tweede Wereldoorlog onderzoekt.”